Oost-Indisch blind

De kaart Daders & Slachtoffers uit de Spekkoek. kaartenset
Copyright Indisch Goud

Dit is ‘m dan, Daders & slachtoffers, mijn eerste kaart getrokken uit de Spekkoek. kaartenset (die punt achter Spekkoek is een bedenksel van de naamgevers en dus geen tikfout van mij). Deze kaartenset is een bijzonder krachtig hulpmiddel dat gebruikt wordt bij traumaverwerking en coaching in het algemeen. Bijzonder krachtig omdat de afbeeldingen zo vele en diverse beelden en herinneringen oproepen. Elke keer weer zie je een kaart anders en ontdek je nieuwe aspecten, zoals een kameleon van kleur verandert. Nu moet ik bekennen dat ik bij het wordingsproces van de kaartenset een minuscule rol heb gehad en tevens toegeven dat ik bij de illustrator enige genetische bemoeienis heb. Dus wat ik zeg, óók dat ik zo trots ben op het resultaat, kan met een korrel zout genomen worden. Dat mag ik niemand kwalijk nemen.

Daders & slachtoffers. Mijn eerste gedachte bij het zien van de kaart was: wat maak je mij nou, lieve Spekkoek. kaartenset? Want ik voelde er volstrekt geen binding mee, vooral ook omdat ik in een periode zat met om mij heen ernstig zieke, stervende en zelfs overleden mensen. Toen ik ook nog eens, tijdens het strijken, op de radio aan het luisteren was naar het afscheidsprogramma van Jan Donkers, met een muziekkeuze vol weemoed en herinneringen aan overleden muzikanten, dacht ik: nu moet ik toch eens die eerste kaart gaan trekken. Ik verliet terstond de strijkplank, legde de kaarten omgekeerd op de etenstafel en pikte er met gevoel voor drama eentje uit. Natuurlijk verwachtte ik thema’s als De dood, Het lot, Verlies, afscheid & rouw, (Over)leven. Maar het werd iets zo de-plank-misslaand als Daders & slachtoffers. Goed, de kaartenset is natuurlijk niet per se een orakel dat je raadpleegt bij gebeurtenissen in het heden, maar ook een hulpmiddel om het verleden te kunnen lezen. 

Na aarzeling lukte het mij om deze kaart enigszins te plaatsen binnen mijn eigen familie. Ik dacht aan die enkele keren dat ik (dader) uitviel naar mijn vader en mijn oudste broer en naar de situaties dat ik het slachtoffer was van pesterijen binnen het gezin en op de werkvloer bij mijn laatste werkgever. Gebeurtenissen die niet mijn leven tekenden (denk ik). Gebeurtenissen waarop ik bij tijd en wijle terugkijk en als bron van inspiratie voor verandering en verbetering aanwend. 

Maar als een bom sloeg in de opmerking van mijn vrouw. Zij bracht de kaart zonder diep na te denken meteen in verband met Nederland en die voormalige kolonie, de gordel van smaragd, waarbij het bloed van zowel de daders van het kolonialisme als de slachtoffers daarvan door mij stroomt. Natuurlijk! Het hele kolonialisme en met name de periode van 1942 tot 1949 had, heeft en zal tot in de eeuwigheid mijn belangstelling hebben. Dat ik daar niet zelf aan heb gedacht! Om mij heen slingeren de romans van Tjalie Robinson, Reggie Baay en Dido Michielsen naast boeken over de geschiedenis van Indië (Thom Hoffman, nog te lezen!), de Molukken, het KNIL, de Japanse interneringskampen. Op mijn computer wachten aantekeningen over de zoektocht naar mijn oermoeders op voltooiing. Is er überhaupt iets anders dat mij nog bezighoudt? (Antwoord: ja veel!)

Deze kaart past zo overduidelijk bij mij dat ik de betekenis ervan volledig over het hoofd zag.

Indisch Zwijgen, een documentaire over een taboe

Alsof er ergens een tokeh zeven keer heeft geroepen is daar ineens de documentaire Indisch Zwijgen. Van wie was die tokeh? Waar klonk hij? Waarom is die film zo ontroerend mooi geworden? Waarom deze vragen? Al deze vragen, dat is nu precies waar deze documentaire over gaat.

Indisch Zwijgen is een documentaire over drie jonge kunstenaars van Nederlands-Indische afkomst. Hij is geregisseerd door Sven Peetoom en Juliette Dominicus, beiden eveneens van Indische afkomst. Het onderwerp het Indische zwijgen is net zo bekend als de Indische rijsttafel. Dit zelf opgelegd spreekverbod door de gerepatrieerde Indische Nederlanders  – de zogenoemde eerste generatie –  betekent dat men niet praat over wat hen in de voormalige kolonie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog (en daarna) is overkomen. Een moeder bijvoorbeeld vertelt haar kind niet dat zij is verkracht, een vader pocht niet over wat hij als militair heeft uitgevreten of heeft moeten ondergaan. Het gaat hier echter wel om traumatische gebeurtenissen. Doordat hierover gezwegen wordt blijven latere generaties, als ze eenmaal begonnen zijn hun Indische komaf te ontdekken, met veel vragen zitten. Maar ook als zij niet met hun roots bezig zijn, kan een sluimerende aanwezigheid van onverwerkt trauma langzaamaan de kop op steken. Zolang vraagtekens geen uitroeptekens worden, blijven jonge mensen zitten met de gevolgen van onverwerkte emoties. Werd er maar niet gezwegen, dan kon een ieder vol begrip verdergaan met zijn eigen leven. Maar de eerste generatie zweeg wel en deed dat ook uit liefde voor de kinderen, om hun ellende te besparen. Over dit spanningsveld gaat Indisch Zwijgen.

Ik vraag mij af waarom deze film mij zo emotioneert. Komt dat door het onderwerp waardoor ik, als schakel tussen de eerste en derde generatie, mij aangesproken voel en dat hier zo puur en behoedzaam in beeld wordt gebracht? Komt het door de drie hoofdpersonen die op hun zoektocht naar de antwoorden op hun vragen zich zo open en kwetsbaar durven op te stellen? Of komt het door de interactie tussen alle personen in deze film, die elkaar met zoveel respect benaderen en elkaar zoveel ruimte gunnen? Het is het samenspel van al deze aspecten die als stralen in een brandpunt samenkomen en de plek doen belichten waar de tokeh zeven keer roept.

Ook in mijn familie zit pijn. Dat heeft nog niet eens te maken met die familieleden die de oorlog niet hebben overleefd. Dat zijn onmiskenbare feiten. Met het gemis van de doden valt uiteindelijk wel te leven. De pijn zit hem in de onzichtbaarheid van de gebeurtenissen bij hen die levend uit de oorlog kwamen. Het zijn onder meer de ontberingen, vernederingen of gedwongen prostitutie die trauma’s veroorzaakten die doorwerken tot in volgende generaties omdat zij niet bespreekbaar zijn. In mijn eigen familie werd er niet eens zo veel gezwegen, is mijn indruk. Maar ik weet natuurlijk niet of wel alles werd gezegd en ik moest in sommige gevallen toch ook zelf pijnlijke conclusies trekken, want niet alles werd voorgekauwd. Naar mijn eigen kinderen toe ben ik transparant, denk ik. Herdenkingen, films en bezoeken aan de Tong Tong Fair bieden hier altijd aanleiding om over het verleden te praten. Maar ik kan niet meer vertellen dan ik zelf heb gehoord.

Juliette Dominicus (filmmaker), Mei Oele (beeldend kunstenaar) en Amara van der Elst (woordkunstenaar) proberen met hun kunst het zwijgen in de familie te doorbreken. Zij zijn er daarbij niet op uit om de geschiedenis op te rakelen. Zij maken haar zichtbaar, zoals de oudoom van Mei Oele het zo treffend verwoordt. Deze oudoom kwam op Oeles pad nadat zij zeven dozen met foto’s en documenten van haar oma erfde. Een tot dan voor haar onbekende geschiedenis openbaarde zich aan haar, waartussen een document over de interneringskampen, geschreven door deze toen nog onbekende oudoom. Daarin stonden toch echt andere dingen dan die paar vrolijke noten die haar eigen opa vertelde. Het was dus helemaal geen feest in die kampen! Juliette Dominicus heeft geen dozen gekregen; zij moest zelf stappen zetten op zoek naar antwoorden. Zij gaat naar een coach om inzicht te verkrijgen. Na een familieopstelling belt zij met haar vader, die dan toch meer van de geschiedenis afwist dan hij ooit vertelde. Kennelijk was de oorlog en de repatriëring geen onderwerp van gesprek in het gezin. Amara van der Elst ten slotte beschikt overduidelijk over de gave van het woord. Het is wonderlijk om te zien hoe haar woordkunst zich zo sterk contrasteert met het Indische zwijgen. Zij lijkt van deze drie jonge vrouwen het meest te zitten met ‘iets’ zonder ergens een vinger op te kunnen leggen. In het gesprek met haar moeder komen beiden dichter tot elkaar.

Over het thema is door de beide regisseurs goed nagedacht. In een studiosetting presenteren de drie hoofdpersonen zich voor een wit projectiescherm aan elkaar en aan de kijker. Allen hebben iets meegenomen wat hen in dit verband dierbaar is. Daarna kom je in ongeveer een half uur heel dicht bij dit drietal. Zij worden gevolgd op hun zoektocht. Met de camera er bovenop, maar toch gevoelsmatig op gepaste afstand, worden mooie ontmoetingen in beeld gebracht. De focus en timing is perfect om de traan, het inzicht en de liefde goed in beeld te kunnen brengen. De finale waarin deze drie hun kunst presenteren is een ware catharsis.

Zoals de ouderen uit liefde voor de kinderen zwegen over het Indisch verleden, geven deze vier kinderen door deze prachtige film aan hen liefde terug.

Roedjak manis

Uit mijn geheugen popt een gebeurtenis op uit de vierde klas van de lagere school. Ik zat toen in de klas bij juf Sorel aan de Pieter Langedijkstraat in de Haagse Moerwijk. Mijn juf was een Hollandse jongedame met donkerblond golvend haar. In de belendende klas gaf juf Claus les, een stevige Indische vrouw met een aanstekelijke lach. Juf Sorel en juf Claus konden het goed met elkaar vinden. Daar had ik toen geen weet van, maar dat ontdekte ik door de roedjak.

Ik was als enige leerling in de middagpauze aan het overblijven. Achter mijn lessenaartje zat ik braaf te tekenen, te lezen of op een andere manier de tijd te verdrijven. Juf Sorel was aan het rommelen in het lokaal. Haar bezigheden onderbrak zij regelmatig  om met veel genoegen iets uit een bakje te eten. 

Kennelijk zat ik een moment in gepeins verzonken en stond mijn mond open. De juf zag dat en kon de verleiding niet onderdrukken. Ineens stond zij naast mijn tafeltje en stopte een beetje van de lekkernij in mijn mond. 

“Proef maar, dit is lekker. Het heet roedjak.”

Lekker was het zeker! Ik proefde zoetigheid, scherpte en een geheimzinnig bestanddeel dat terugredenerend trassi geweest moest zijn. Juf Claus had deze toverachtige lekkernij gemaakt en een extra portie meegenomen voor haar Hollandse collega op school. 

Nu, ruim een halve eeuw later heb ik het voor het eerst zelf bereid en weer vind ik het heerlijk. Het geheim van het recept is de mango in de fruitmix en het bruine suikersausje. Dat sausje smaakt hemels door de gula java en de trassi! 

Onderstaand recept komt uit het kookboek van goede vrienden van ons, die net als de twee juffen een mooi verbond van Hollands en Indisch vormden. Zij droegen goede smaak en kwaliteit hoog in het vaandel. De gedachte dat zij in het hiernamaals de kunst van het genieten nog steeds beoefenen, is van een zoetheid die wedijvert met de smaak van roedjak manis.

De Buru-tetralogie van Pramoedya Ananta Toer

Toen ik naar de middelbare school ging en nog heel veel moest leren, ook al dacht ik als puber de wijsheid al in pacht te hebben op basis van enkele lukraak gelezen inzichten, wist ik nog niet hoe weinig ik wist en dat mijn kennis ten opzichte van alles wat nog geleerd kon worden steeds kleiner werd door het voortschrijdende inzicht dat het opdoen van kennis leidt tot nog meer vragen. Ik dacht bijvoorbeeld dat wij Nederlanders – of moet ik zeggen zij Nederlanders, want mijn eigen positie hierin is niet duidelijk omdat ik door mijn afkomst ook van de andere kant ben – het best goed hebben gedaan in Nederlands-Indië. Dit ontkennen is ook niet goed mogelijk want wij (of zij maar ik hou hier nu maar over op) hebben toch maar een goede infrastructuur aangelegd en het volk enige welvaart en zelflerend vermogen bijgebracht en misschien ook een geringe mate van welzijn om het maar van de positieve kant te bezien. Maar al deze goede zaken verrichtten wij er niet omdat wij het zo goed voor hadden met de inlanders, dat we uit filantropie een volk aan de andere kant van de wereld gunden om te stijgen op de welvaartsladder. 

Het was puur eigenbelang. 

Avonturierschap en handelsgeest stuwde ons over de oceanen en bracht ons op kusten waarachter zich een schat aan specerijen en grondstoffen bevond die wij er zonder enige gêne weghaalden om te verhandelen en er rijk, heel erg rijk van te worden. Al die wegen en spoorlijnen die wij er aanlegden waren in de eerste plaats bedoeld om het transport van al deze waardevolle spullen van de ondernemingen, plantages en mijnen het land uit te voeren. Omdat alles voortdurend in beweging is, dus ook hoe we terugkijken naar het verleden, ben ik langzaamaan anders gaan kijken naar al het moois dat wij in de kolonie hebben verricht. 

Het was mooi vooral voor ons. 

Aan zo’n relativerende blik dragen de boeken van Pramoedya Ananda Toer, die met zijn romancyclus de Buru-tetralogie naar de koloniale samenleving kijkt met de ogen van de inlander, enorm bij. Dat waarover Multatuli al begon te vertellen, namelijk over de ongelijke verhoudingen binnen de kolonie, las ik nu beschreven door een Javaan, vormgegeven in een mooi verhaal, althans de eerste twee delen, waarin het huwelijk tussen Minke en Annelies een hoofdrol speelt om de rechtsongelijkheid en de standenmaatschappij te illustreren, want aan de tweede helft van deze tetralogie moet ik nog beginnen. Ik lees over ongelijkheid en discriminatie, zaken waarvan ik natuurlijk allang op de hoogte was, maar die nu pas goed duidelijk worden. Het is als het verschil tussen horen en luisteren, kijken en zien, weten en beseffen. 

Dat is de grote kracht van de boeken van Pramoedya Ananta Toer.

‘Lichter dan ik’ en ‘De njai’, een prachtig stel!

Of het door het coronavirus komt weet ik niet. Maar dit jaar heb ik meer boeken gelezen dan de jaren ervoor. Uitstekende boeken ook, zoals Grand-Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer, wat mij betreft het hoogtepunt van de afgelopen decennia. Samen met de Max Havelaar staat het nu onbedreigd bovenaan op mijn lijst met boeken die meegenomen dienen te worden naar het onbewoonde eiland. Dat eiland is niet het overbevolkte Java.

Java is het decor van een ander uitmuntend boek, Lichter dan ik van Dido Michielsen. Het speelt zich af in de negentiende eeuw. Haar debuutroman verhaalt over het leven van Isah, een inlandse vrouw die een relatie begint met een Hollandse officier en met hem twee dochters krijgt. Het klinkt als het begin van een mooi sprookje en zo ziet Isah het in haar naïviteit ook . Maar ze vergeet dat ze laag op de maatschappelijke ladder staat en dus nauwelijks rechten heeft in de klassenmaatschappij van het Nederlands-Indië van toen . Zij wordt weggestuurd als de officier op verlof naar Nederland gaat om zijn toekomstige bruid op te halen. Isahs dochters worden haar ook nog eens afgenomen; de twee meisjes krijgen in een pleeggezin een betere toekomst dan Isah ooit had. Zo verging het vele inlandse vrouwen. Isah was er eerder in het verhaal al voor gewaarschuwd.

Wat het boek interessant maakt is het vertelperspectief. Het verhaal wordt verteld door Isah en dus niet vanuit een Nederlandse of Indische invalshoek. Hierdoor wordt je als lezer nauwer betrokken bij de keuzes die Isah, of zulke vrouwen in het algemeen, moet maken en hoe zij de diverse vernederingen ondergaat. De superieure houding van de witte Nederlander en zijn laatdunkende ideeën over de autochtone bevolking worden nauwgezet opgetekend. Die inlanders moeten ons Nederlanders immers dankbaar zijn voor al het goede dat wij in de kolonie hebben gepresteerd, toch?

Lichter dan ik is niet bedoeld als aanklacht tegen de koloniale overheerser. Het schetst scherp het leven van de vrouwen die voor alle indo’s de oermoeder zijn. Want de lichtere kleur van de indo’s – of de donkerder kleur, het is net van welke kant je het bekijkt – vindt zijn oorsprong in het donkerbruin van de inheemse bevolking.

De geschiedenis van de inlandse vrouwen in relatie tot de witte Nederlander heeft Reggie Baay eerder uitvoerig vastgelegd in De njai: het concubinaat in Nederlands-Indië (2008). De scope van dit boek is ruimer, want het vertelt ook over het ontstaan van een koloniale samenleving in Nederlands-Indië, die sinds de opening van het Suezkanaal (1869) pas goed op gang kwam. Hij presenteerde zijn boek op de Pasar Malam Besar met een door hem zelf ingerichte tentoonstelling over de njai. Ik kocht daar zijn boek en vergat vervolgens dat ik dat deed.

Het toeval wil dat ik dit jaar geïnteresseerd raakte in de njai toen ik mijn overgrootmoeder herontdekte. Zij was immers van Molukse afkomst en dus mijn oermoeder. Ik vroeg mij af hoe zij en mijn overgrootvader elkaar ontmoetten (en keurig trouwden!) en hoe de onderlinge verhoudingen waren. Om daarover in die tijd meer te weten te komen moest ik dus De njai gaan lezen. In plaats van naar de boekenkast te lopen fietste ik naar de lokale boekhandel. Daar raakte ik in gesprek met een boekenverkoopster die eveneens van Indische afkomst is. Zij prees mij Lichter dan ik aan.

Beide boeken, De njai en Lichter dan ik, heb ik nu achter elkaar gelezen. Dat is dus puur toeval, maar daardoor kon ik ontdekken dat ze een unieke combinatie vormen die ik enthousiast aanbeveel. Ze zijn als een perfect huwelijk, waarin de partners op gelijke voet hun waardevolle bijdrage leveren.

15 augustus, de Indiëherdenking

Staartje van de brief dd 26 september 1947, verzonden vanuit paleis Het Loo

Een persoon die je nooit hebt gekend kun je onmogelijk missen. Toch lijkt generaties later de vroegtijdige dood van een lid nog als een litteken in een familie aanwezig te zijn. Er is ergens een leegte ontstaan die niet kan worden opgevuld. Desondanks probeert een onzichtbare kracht in een familie als een fluïdum het gat te herstellen.

Mijn vaders vader overleefde de Tweede Wereldoorlog niet. Hij stierf in Birma aan dysenterie, net als zijn zwager. Beiden hadden tijdens de Japanse bezetting gezamenlijk dezelfde weg afgelegd: geïnterneerd in een jappenkamp, getransporteerd naar Birma en vanuit die hel gereisd naar de hemel. 

Hun vrouwen – twee zussen – verbleven bij elkaar en met hun kinderen in diverse jappenkampen, nog onwetend over het lot van hun echtgenoten. Dat lot werd pas gaandeweg duidelijk toen op 15 augustus 1945 de oorlog was afgelopen en overlevenden hun familieleden begonnen te zoeken. De losse puzzelstukjes moesten weer op hun juiste plek komen te liggen. Maar in bijna elke familie bleken stukjes te ontbreken. Ook de twee zussen kwamen geleidelijk aan achter de gevreesde realiteit dat hun gezinnen niet meer compleet waren. Dat was een verschrikkelijke wetenschap in een land dat in een nieuwe oorlog was verwikkeld. Deze omstandigheden hielden voor mijn familie de vrijheid op 15 augustus 1945 in. 

Mijn oma ‘repatrieerde’ in 1946 als weduwe per boot met haar jongste vier kinderen. Sommige familieleden bleven tijdelijk of permanent in Indië achter. Een nieuwe puzzel was in de maak. Oma berustte in haar lot en stelde zich tevreden op, Nederland was immers haar nieuwe thuis. Punt. Haar kinderen verlieten stapsgewijs getrouwd het moederlijk huis. Iedereen bouwde in het nieuwe land een nieuw bestaan op.  

Toch bleef de oorlog soms op de achtergrond aanwezig in de vorm van nachtmerries, trauma’s en kampsyndromen. Onzichtbaar werd verdriet doorgegeven aan een volgende generatie. Er zat ergens pijn in de familie, ook al wist iedereen steeds minder goed waar dat vandaan kwam. De oorlog was immers al zo lang geleden. 

Op het moment dat ik vader werd, ontdekte ik ineens het stelsel van rollen die binnen een familie aanwezig zijn, zoals de rol van vader, zoon of grootvader. Ook zag ik dat die rollen een leereffect hebben, dat ze tot voorbeeld dienen voor een volgende generatie. Het werd mij toen duidelijk dat niet alleen personen maar ook hun rollen in onze familie werden gemist. Mijn vader heeft zijn vader nooit in de rol van opa kunnen meemaken, een opa kende ik niet. De dood van mijn grootvader veroorzaakte dus meer dan een fysiek gemis. 

Daar sta ik bij stil op 15 augustus.

De trotse Molukker in mij

Giovanni van Bronckhorst tijdens het WK2010 (foto van de website van RTV Rijnmond)

Gepalaver over de al dan niet mislukte multiculturele samenleving is aan mij niet besteed. De gemixte samenleving is van alle tijden. Daarin probleemloos met anderen verkeren heeft vooral te maken met goede omgangsvormen en jezelf openstellen voor anderen. Als je een botte Hollander bent, zul je altijd blijven botsen met anderen. Daartegenover staat dat iemand nooit met anderen kan botsen als die zich verschuilt in eigen etnische kring. Kom naar buiten, verkeer met elkaar en gedraag je normaal.

Ik ben een Indo, er stroomt gemengd bloed door mijn aderen. Die vloeistof is een mix van Europees en inlands bloed. Inlands van inlander, in de betekenis van oorspronkelijke inwoner van Nederlands-Indië, het groene eilandenrijk dat nu Indonesië heet.

Op mengbloedjes wordt neergekeken. Marion Bloem legt wat dat betreft het trapjesdenken in haar nieuwe boek Indo haarfijn uit. Daarnaast fluistert men in extreemrechtse kringen wel eens met luide stem over een zuiver ras, ook dat nog. Maar door de aderen van Wilders en Baudet stroomt wel degelijk inlands bloed. Neerkijken of opkijken, ik kijk liever verder. 

Zo wil ik momenteel weten, vroeger interesseerde het mij niet zo, wat voor bloed nu precies door mijn aderen stroomt. Nu, dat ‘precies’ kan ik wel vergeten. Want de ouders van mijn moeder zijn ook beiden Indo en om verder terug in haar stamboom te kunnen gaan heb ik te weinig informatie. 

Over mijn vaders kant weet ik wel wat af. Zijn vader, mijn opa dus, was een zuivere Hollander, een Batavier zegt Alfred Birney. Die kant is duidelijk afgebakend en kent geen verrassingen. Zijn moederskant is exotischer. De ouders van zijn moeder vormden een bijzonder verbond tussen een Duitser en een Molukse.

Die Molukse vrouw komt van Saparua, een eiland van de Molukken. Zij was een sterke persoonlijkheid en een goed voorbeeld van het succes van de missie, want het protestants-christelijk geloof speelde een grote rol in haar leven. De Bijbel vergezelde haar op haar levensweg, die voerde van Saparua naar Padang Panjang op Sumatra, de bakermat van mijn familie in feite, en daarna naar Bandung op Java. Deze Molukse trouwde met een Duitser die een of andere functie vervulde op het treinstation van Padang Panjang. Hun trouwdatum, waarover in de familie geheimzinnig werd gedaan alsof er iets te verbergen viel, zou ergens in 1916 liggen. Dit is interessant, want als dat waar is, zou dat – o schande – betekenen dat het huwelijk voltrokken werd nadat alle acht kinderen waren geboren. Dan had deze vrouw dus lange tijd de status van njai. 

Ook op zulke vrouwen werd in die tijd neergekeken. Dat neerkijken kon op grote schaal plaatsvinden, want de njai stond op de laagste tree van de sociale trap. Maar ja, de Europeaanse mannen, die zonder vrouw naar de Oost vertrokken, moesten toch op de een of andere manier hun hormonaal gestuwde energie kwijt zien te raken. Daarin werd in de regel door een inlandse vrouw voorzien. Zij sliep op een matje naast de tuan basar en baarde zijn al dan niet bedoeldnageslacht. Het kwam wel voor hoor, dat vrouw en kinderen erkend werden en dat er werd getrouwd. Hoe het nu precies zat tussen mijn overgrootvader en overgrootmoeder weet ik echter niet, ik heb ze niet gekend. Het kan natuurlijk best liefde op het eerste gezicht zijn geweest. Maar het lijkt erop dat ze lange tijd in concubinaat leefden. De waardering voor de njai is nu overigens de goede kant op aan het kantelen. Zij wordt gezien als de oermoeder van de Indo’s. Mijn overgrootmoeder is, zo bezien, de oermoeder van mijn familie.

Tijdens het WK voetballen van 2010 scoorde Giovanni van Bronckhorst in de halve finale een bloedmooi en o zo belangrijk doelpunt. Nu begrijp ik dat ik op dat moment zo vervuld van trots was. Ik heb immers 12,5% Moluks bloed door mijn aderen stromen. Giovanni en ik zijn bloedbroeders!

Blauwe zomer – Leo Blokhuis

Leo Blokhuis heeft geen literaire ambities, vertelde hij onlangs bij de presentatie van zijn roman Blauwe zomer in boekhandel Paagman te Den Haag, de beatstad van weleer en bakermat van de indorockbandjes. Mooi zo, dat onderwerp kan dus afgevinkt worden waardoor alle aandacht zich kan richten op de vertelling. Die is alleszins de moeite waard! Het gaat uiteraard over muziek, de opkomst van de rock ‘n’ roll in Nederland, maar daarnaast ook over vriendschap. Twee jongeren zijn de hoofdpersonen in het verhaal: Johan, de Hollander, en Chris, de Indo.

Blokhuis kennen we van zijn liefde voor popmuziek in een heel brede betekenis. Als je naar het personage van Johan kijkt met Blokhuis in je achterhoofd dan begrijp je dat liefde te zacht is uitgedrukt. Het is pure passie en deze passie bracht Blokhuis in een zoektocht van de popmuziek via de beginperiode van de rock ‘n’ roll in Nederland naar de indorock en daardoor onvermijdelijk naar de geschiedenis van de Indische Nederlanders. Zij verhuisden na de Tweede Wereldoorlog al dan niet gedwongen op tjokvolle boten naar Nederland. Het is een geschiedenis die hij nauwelijks kende en waarin hij geleidelijk getrokken werd. Gesprekken met betrokkenen scherpten voor hem het beeld; de mens achter de indo(muzikant) zag hij steeds helderder. Hij wist nu dat de hongerwinter die hij wél kende van de geschiedenisles maar moeizaam te vergelijken was met de ontberingen van de (Indische) Nederlanders in de jappenkampen. Hij hoorde ook over de Bersiap. Het leidde er toe dat hij over indorock geen non-fictieboek schreef maar dat hij een verhaal vertelde over het wel en wee van de Rocking Blue Boys, een indorockbandje. Eigenlijk vertelt hij twee verhalen, want naast het Indische verhaal van Chris komt ook het verhaal van Johan over zijn ontworsteling aan het strenge protestantse geloof thuis aan bod.

Het zijn geen onbekende thema’s in de literatuur. Hier zijn ze vervlochten tot een verhaal over de ontwikkeling van een rock ‘n’ roll-band. Het siert Leo Blokhuis dat hij zich oprecht geïnteresseerd en verdiept heeft in het Indische verhaal: het vertrek uit het moederland, de aankomst in Nederland, de opvang in contractpensions, het moeten werken onder je niveau en de integratie in de Nederlandse samenleving. Het is om die reden een beetje flauw dat Moesson, hét blad voor de Indische gemeenschap, in een zure bespreking juist de behandeling van deze trits als clichématig afdoet. Wat nou clichématig? De stille klacht van vele Indische mensen is juist dat deze gebeurtenissen nauwelijks bekend zijn bij hen die geen enkele band hebben met voormalig Nederlands-Indië.

Natuurlijk vertelt Blauwe zomer nog veel meer. Als je voorbij de persoonlijke sores van de twee vrienden kijkt, zie je een mooie vertelling over twee mensen in een belangrijke fase van hun leven. Hoe ze zich vrij maken van hun ouders en proberen op eigen benen te staan en verantwoordelijkheid te dragen. Het is ook een vertelling met een een bijzonder slotakkoord. Na dat verrassende einde ontdek je pas goed de samenhang tussen enkele schijnbaar losse gebeurtenissen. Het boek eindigt zo op dezelfde manier als, om een vergelijking met de popmuziek te maken, het grillige White Album van The Beatles afsluit met het verrassend lieflijke Goodnight. Met Blauwe zomer laat Leo Blokhuis een mooie proeve van inlevende vertelkunst zien!

Herdenken met de melati

Bunga melati

Het hele jaar door worden Indo’s omgeven door de geur van trassi, toebroek of kajapoetieolie. Maar niet op 15 augustus. Die dag is voor de melati, de Indische jasmijn, die met haar zoet aroma de avonden in de tropen begeleidt.

Op 15 augustus mag de Nederlandse vlag weer wapperen, hoog op de stok en geen minuut halverwege. Toch vinden er overal in het land herdenkingen plaats. Deze worden massaal bezocht door voornamelijk Indische Nederlanders van alle leeftijden. Zij staan op deze dag namelijk stil bij de capitulatie van Japan, die het einde van de Tweede Wereldoorlog in Zuid-Oost Azië markeerde. Maar vooral herdenken zij de slachtoffers van de Japanse bezetting in Nederlands-Indië, want geen enkele Indische familie kwam ongehavend uit die oorlog. Het heeft wel iets propperigs, vrijheid vieren en herdenken op een en dezelfde dag. Alsof er weinig ruimte was op de nationale jaarkalender. 

Het is dus bevrijding vieren met een zwart randje. Er is dan ook in de Tweede Wereldoorlog in de archipel nogal wat gebeurd: een verloren militaire strijd tegen Japan, internering in burgerkampen, dwangarbeid aan spoorlijnen, vervoer per hell ships, krijgsgevangenschap in Japan. Toen aan dat alles een einde kwam door de capitulatie van Japan bleek de bevrijding niet eens te kunnen worden gevierd. Want de autochtone bevolking van Nederlands-Indië rook hun kans om hun eigen vrijheid te bevechten. De mensen met een Nederlands paspoort wisten toen nog niet dat zij op 15 augustus nog maar halverwege hun ellende waren.

Het is bijzonder dat er op een bevrijdingsdag op vele plekken in het land massale herdenkingsbijeenkomsten zijn. De melati is daarbij het herdenkingssymbool van de Indische Nederlanders. Deze bloem verbindt en symboliseert het gemeenschappelijk verleden. Velen dragen het kleine speldje op 15 augustus ergens op de kleding. Niet om deze dag te vieren, maar om aan elkaar te laten zien dat de schoonheid van deze bloem de pijn in de familie gestaag aan het verdringen is .

Waarom mijn moeder de visboer sloeg

Een schilderij van Natalie Ypma

Als twee van haar broers na heel lange tijd bij mijn moeder op bezoek komen, wil ik er ook bij zijn. Zulke gebeurtenissen moet je koesteren, het kan immers de laatste keer zijn. Bovendien is er een tante bij, uit Suriname!

Al snel praat iedereen over eten. Hoe kan het ook anders met twee verschillende koloniale invloeden in een kleine ruimte, met mensen voor wie lekker eten belangrijker is dan het glimmen van het bestek.

En als het niet meer over eten gaat, komt het verleden in beeld. Eerst onze eigen oude buurt: de Haagse Moerwijk, met slagerij Van Dongen, speelgoedwinkel Cuné (we zeiden vroeger Kune) en vishandel P. Keus. Ik hoor het verhaal over die keer dat mijn moeder vis ging kopen. Er was geen andere klant in de winkel en de visboer was ergens in een hoekje van de winkel aan het rommelen. Hij zag mijn moeder, een van zijn trouwe klanten, de winkel binnenkomen en dacht dat hij het zich wel kon permitteren haar van achteren een beetje aan het schrikken te maken. Mijn moeder dacht er anders over. In haar schrik en in een reflex sloeg ze in achterwaartse richting hem twee keer vol in het gezicht. Mijn moeder kan dit niet vertellen zonder erbij te grinniken; ik vraag mij af waaraan zo’n reactie ten grondslag ligt.

Maar we gaan nog verder terug in de tijd. Naar de huizen van vroeger, naar ooms en tantes die al overleden zijn en we belanden in Nederlands-Indië. Het gaat over de kloosters waar de oudste kinderen het schooljaar doorbrachten omdat er geen schooltje was in de directe nabijheid, de oorlog die uitbrak, de kampen, de bevrijding die geen bevrijding was omdat de Bersiap uitbrak. Een oom herinnert zich een transport per trein waarbij pemuda’s onderweg met bamboe spiezen door openingen van de wagons naar binnen prikten. Je was je leven niet zeker als je niet veilig in een kamp verbleef.

Dan vertelt mijn moeder een verhaal.

Ze is buiten het kamp, ze weet niet meer goed waarom, waarschijnlijk om voedsel te gaan zoeken. Een pemuda ziet haar en komt op haar af en roept tegen haar ‘nu zijn jullie van ons’. Mijn moeder is net achttien en doodsbang. Ze zet het op een rennen, de pemuda in haar spoor. Ze voelt hem steeds dichterbij komen en zoekt al rennend in haar hoofd naar een uitweg uit deze benarde situatie. Ze wordt zich bewust van de ring om haar vinger, een ring met een stevige steen. Dan, als ze zijn verhitte adem in haar nek voelt, slaat ze met haar beringde hand keihard naar achteren. Ze raakt de pemuda vol in het gezicht op de neus. Hij bloedt. Zij probeert tijdens zijn verwarring weg te rennen maar hij grijpt haar bij haar lange haren en duwt haar tegen een muur. Met zijn vrije hand veegt hij het bloed van zijn gezicht en smeert het over haar wangen, voorhoofd, kin en hals. Dan laat hij haar gaan, hij heeft haar zijn stempel gegeven.

Op een later moment, in het kamp, ziet ze hem opeens staan. Hij is er bewaker. De panische angst komt weer helemaal terug. Hij ziet haar ook en herkent haar maar al te goed. Hij loert op een moment om met haar alleen te zijn. Dan breekt dat onvermijdelijke moment aan. Hij pakt haar vast en sluit haar op in een nagenoeg donkere kamer. Ze is alleen, opgesloten. Als haar ogen gewend zijn aan de duisternis ziet ze allemaal touwen hangen. Hier word ik dus opgehangen, denkt ze. Dan komt hij binnen.Hij kijkt haar vol haat aan en drukt zijn brandende sigaret uit op haar arm.

Mijn moeder begint te snikken. Ze vraagt zich af waarom zij dit eigenlijk vertelt, zij wilde het helemaal niet vertellen.

We zeggen dat het goed is dat ze dit heeft verteld.

We beseffen dat mensen rare dingen kunnen doen, als ze opgezweept worden door anderen. Dat ze kunnen veranderen in beesten. De druk van de groep of de roep van een leider die niet goed snik is, het doet wat met mensen. We weten van onszelf niet eens of we onder alle omstandigheden onze waardigheid kunnen behouden. We zien dat mensen later spijt krijgen van hun daden, maar dan is er al iets gebeurd. Daarom kun je het maar beter vertellen, dat anderen het weten en erover kunnen nadenken.

[3 oktober 2012]