Ain’t No Hollywood Girl – Nienke Dingemans

Het duurde precies twee draaibeurten voordat bij mij het kwartje viel. Maar toen het viel, gebeurde dat in prachtige slowmotion, als een neerdwarrelend veertje dat begeleid werd door de klanken van Last Train to Brooklyn – reprise, de laatste track op Ain’t No Hollywood Girl.

Nienke Dingemans verscheen enkele jaren geleden op mijn netvlies door haar debuut-EP Devil On My Shoulder (2021). Dat album was een debuut vol verwachtingen, zoals de vroege crocusjes in de winter doen uitkijken naar de lente. Ik ging daardoor op zoek naar nog meer materiaal en vond op YouTube een filmpje waarop zij I’d Rather Go Blind zong . Het was eigenlijk meer dan zingen, het was invoelen. Ik zag en hoorde iemand die nog maar pas in de steek was gelaten, een jonge vrouw met een getormenteerde ziel. Dit was blues! Ik vroeg mij af hoe zij zich verder zou gaan ontwikkelen.

Drie jaar later antwoordt zij met haar debuutalbum Ain’t No Hollywood Girl. Verwachtingsvol begon ik te luisteren en werd bij de eerste keer meteen al op het verkeerde been gezet. Ik had mij namelijk ingesteld op nog meer liedjes vol zielepijn, een album vol smart en slow songs. Ik verwachtte bluesmuziek die oneindig veel jaren op dezelfde manier gemaakt kan worden, meer van hetzelfde en dat had ik prima gevonden. Toch werd ik snel uit de droom geholpen en dat vond ik eigenlijk nog meer dan prima. Het bleek helemaal geen bluesalbum te zijn. Wat ik wel hoorde, was een album met een waaier aan muziekstijlen, als lekkernijen in een bonbonnerie. 

De pure bluesnummers zijn op de vingers van een vuurwerkhand te tellen. Tijdens het luisteren kwamen bij de overige songs diverse namen als referentie opborrelen: Beth Hart (o.a. A Place I Call Home), Imelda May (Blue Eyed Dreams) en verrassend genoeg ook Jeff Beck (als componist), want het slotnummer Last Train to Brooklyn – reprise riep bij mij de sfeer op van Becks Emotion & Commotion (2010). Het titelnummer vind ik door de prachtige instrumentatie, de goedgekozen woorden en de uitstekende zang het prijsnummer van dit album. Samen met Southern Way is het een voorbeeld van de goede en persoonlijke songs die Nienke Dingemans kan schrijven. Maar er staat meer moois op. Zelfs van het ronkende en recalcitrante Thelma & Louise, waarbij ik aanvankelijk mijn wenkbrauwen fronste (want waarom zingt zij hier ineens in een leeg HAK-blikje?), ben ik gaan houden.

Op heel het album toont zij haar kunnen als songwriter. Voeg daarbij toe haar zangkwaliteiten, met daarin de variatie van ruig tot liefdevol a la NinaLynn. Voeg daarbij toe haar kunnen op diverse instrumenten. Dit alles bij elkaar maakt van haar een drie-eenheid, los van enige religie. Maar met geloof in zichzelf heeft Nienke Dingemans flinke stappen vooruit gezet; ik wist niet dat het kon.

De productie was in handen van Joost Verbraak en Jan van Bijnen. Beiden hebben er wederom een prachtige productie van gemaakt. Zij begeleiden haar op dit album en ook tijdens de albumrelease op 14 maart in Bergen op Zoom.

Oost-Indisch blind

De kaart Daders & Slachtoffers uit de Spekkoek. kaartenset
Copyright Indisch Goud

Dit is ‘m dan, Daders & slachtoffers, mijn eerste kaart getrokken uit de Spekkoek. kaartenset (die punt achter Spekkoek is een bedenksel van de naamgevers en dus geen tikfout van mij). Deze kaartenset is een bijzonder krachtig hulpmiddel dat gebruikt wordt bij traumaverwerking en coaching in het algemeen. Bijzonder krachtig omdat de afbeeldingen zo vele en diverse beelden en herinneringen oproepen. Elke keer weer zie je een kaart anders en ontdek je nieuwe aspecten, zoals een kameleon van kleur verandert. Nu moet ik bekennen dat ik bij het wordingsproces van de kaartenset een minuscule rol heb gehad en tevens toegeven dat ik bij de illustrator enige genetische bemoeienis heb. Dus wat ik zeg, óók dat ik zo trots ben op het resultaat, kan met een korrel zout genomen worden. Dat mag ik niemand kwalijk nemen.

Daders & slachtoffers. Mijn eerste gedachte bij het zien van de kaart was: wat maak je mij nou, lieve Spekkoek. kaartenset? Want ik voelde er volstrekt geen binding mee, vooral ook omdat ik in een periode zat met om mij heen ernstig zieke, stervende en zelfs overleden mensen. Toen ik ook nog eens, tijdens het strijken, op de radio aan het luisteren was naar het afscheidsprogramma van Jan Donkers, met een muziekkeuze vol weemoed en herinneringen aan overleden muzikanten, dacht ik: nu moet ik toch eens die eerste kaart gaan trekken. Ik verliet terstond de strijkplank, legde de kaarten omgekeerd op de etenstafel en pikte er met gevoel voor drama eentje uit. Natuurlijk verwachtte ik thema’s als De dood, Het lot, Verlies, afscheid & rouw, (Over)leven. Maar het werd iets zo de-plank-misslaand als Daders & slachtoffers. Goed, de kaartenset is natuurlijk niet per se een orakel dat je raadpleegt bij gebeurtenissen in het heden, maar ook een hulpmiddel om het verleden te kunnen lezen. 

Na aarzeling lukte het mij om deze kaart enigszins te plaatsen binnen mijn eigen familie. Ik dacht aan die enkele keren dat ik (dader) uitviel naar mijn vader en mijn oudste broer en naar de situaties dat ik het slachtoffer was van pesterijen binnen het gezin en op de werkvloer bij mijn laatste werkgever. Gebeurtenissen die niet mijn leven tekenden (denk ik). Gebeurtenissen waarop ik bij tijd en wijle terugkijk en als bron van inspiratie voor verandering en verbetering aanwend. 

Maar als een bom sloeg in de opmerking van mijn vrouw. Zij bracht de kaart zonder diep na te denken meteen in verband met Nederland en die voormalige kolonie, de gordel van smaragd, waarbij het bloed van zowel de daders van het kolonialisme als de slachtoffers daarvan door mij stroomt. Natuurlijk! Het hele kolonialisme en met name de periode van 1942 tot 1949 had, heeft en zal tot in de eeuwigheid mijn belangstelling hebben. Dat ik daar niet zelf aan heb gedacht! Om mij heen slingeren de romans van Tjalie Robinson, Reggie Baay en Dido Michielsen naast boeken over de geschiedenis van Indië (Thom Hoffman, nog te lezen!), de Molukken, het KNIL, de Japanse interneringskampen. Op mijn computer wachten aantekeningen over de zoektocht naar mijn oermoeders op voltooiing. Is er überhaupt iets anders dat mij nog bezighoudt? (Antwoord: ja veel!)

Deze kaart past zo overduidelijk bij mij dat ik de betekenis ervan volledig over het hoofd zag.

Grollo, muziekgeschiedenis op herhaling

Foto: Arthur Winailan

In de zestiger jaren, toen het leeuwendeel van de popmuziek zijn oorsprong vond in steden als Amsterdam en vooral Den Haag, klonk er ineens een verfrissend geluid uit Drenthe. Een rauwe stem (Harry Muskee) en subliem gitaarspel (Eelco Gelling) verrasten de radio Veronica-luisteraars, die beatmuziek uit de top40 gewend waren. Het waren Cuby + Blizzards, die met een dikke middelvinger naar de Randstad als een soort boerenprotest avant la lettre vanuit een boerenschuur de nationale oren beroerden met toen nog onbekende en ongekend goede bluesmuziek. Met een houding van wij doen ons eigen ding maakten ze decennia lang bluesmuziek zonder zich iets aan te trekken van hoe het werkte in de muziekindustrie. Ze schreven geschiedenis.

Onlangs was een vijftal onder de naam Grollo aan het toeren met een tribute aan Cuby + Blizzards. Deze gasten kwamen uit verschillende bands met als basis Lemele, een dorp gelegen ergens tussen Ommen en Haaksbergen, een regio waar de N347 zwart ligt te zijn tussen groene graslanden en beknopte bossen. Ik zag ze in TivoliVredenburg en deze knapen straalden eveneens niets anders uit dan dat ze gewoon hun ding wilden doen. Zonder nonsens. Zonder kapsones. Rechtstreeks uit het hart. Niks haverdrink, gewoon lurken aan de koeienuier. 

De band opende met Distant Smile. Nou dacht ik dat de muziek van Cuby + Blizzards voornamelijk de stem van Muskee en de gitaar van Gelling (later Erwin Java) was. Maar bij dit concert viel meteen al een prominente rol van de toetsen op. Soms droegen alleen het klavier en de stem van Bastian Pen een song. Maar ook raakte ik al snel in de ban van de dartele basloopjes van Daan Pen. Wat deed die drummer dan, kun je je afvragen. Nou, Ymte Koekkoek deed vooral aan niet opvallen. Met zijn stokjes en kwasten tikte en streek hij adequaat de basis voor de andere instrumenten. Maar een keer (Just for Fun) ging hij helemaal los en kreeg hij de gelegenheid zijn energie bot te vieren op trommels en bekkens. 

Grollo zorgde voor een aangename muziekavond waarop verleden en heden op een veel prettiger manier met elkaar omgingen dan menig politiek leider heden ten dage voor elkaar krijgt.

Gaaf concert. Volgende keer weer.

Grollo
Bastian Pen- zang (Tricklebolt)
Niek Cival – gitaar (The Grand East)
Daan Pen – bas (Tricklebolt)
Ymte Koekkoek – drums (Money and the Man)
Henk Hulzebosch – piano/hammond (Boogie Monster)

Indisch Zwijgen, een documentaire over een taboe

Alsof er ergens een tokeh zeven keer heeft geroepen is daar ineens de documentaire Indisch Zwijgen. Van wie was die tokeh? Waar klonk hij? Waarom is die film zo ontroerend mooi geworden? Waarom deze vragen? Al deze vragen, dat is nu precies waar deze documentaire over gaat.

Indisch Zwijgen is een documentaire over drie jonge kunstenaars van Nederlands-Indische afkomst. Hij is geregisseerd door Sven Peetoom en Juliette Dominicus, beiden eveneens van Indische afkomst. Het onderwerp het Indische zwijgen is net zo bekend als de Indische rijsttafel. Dit zelf opgelegd spreekverbod door de gerepatrieerde Indische Nederlanders  – de zogenoemde eerste generatie –  betekent dat men niet praat over wat hen in de voormalige kolonie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog (en daarna) is overkomen. Een moeder bijvoorbeeld vertelt haar kind niet dat zij is verkracht, een vader pocht niet over wat hij als militair heeft uitgevreten of heeft moeten ondergaan. Het gaat hier echter wel om traumatische gebeurtenissen. Doordat hierover gezwegen wordt blijven latere generaties, als ze eenmaal begonnen zijn hun Indische komaf te ontdekken, met veel vragen zitten. Maar ook als zij niet met hun roots bezig zijn, kan een sluimerende aanwezigheid van onverwerkt trauma langzaamaan de kop op steken. Zolang vraagtekens geen uitroeptekens worden, blijven jonge mensen zitten met de gevolgen van onverwerkte emoties. Werd er maar niet gezwegen, dan kon een ieder vol begrip verdergaan met zijn eigen leven. Maar de eerste generatie zweeg wel en deed dat ook uit liefde voor de kinderen, om hun ellende te besparen. Over dit spanningsveld gaat Indisch Zwijgen.

Ik vraag mij af waarom deze film mij zo emotioneert. Komt dat door het onderwerp waardoor ik, als schakel tussen de eerste en derde generatie, mij aangesproken voel en dat hier zo puur en behoedzaam in beeld wordt gebracht? Komt het door de drie hoofdpersonen die op hun zoektocht naar de antwoorden op hun vragen zich zo open en kwetsbaar durven op te stellen? Of komt het door de interactie tussen alle personen in deze film, die elkaar met zoveel respect benaderen en elkaar zoveel ruimte gunnen? Het is het samenspel van al deze aspecten die als stralen in een brandpunt samenkomen en de plek doen belichten waar de tokeh zeven keer roept.

Ook in mijn familie zit pijn. Dat heeft nog niet eens te maken met die familieleden die de oorlog niet hebben overleefd. Dat zijn onmiskenbare feiten. Met het gemis van de doden valt uiteindelijk wel te leven. De pijn zit hem in de onzichtbaarheid van de gebeurtenissen bij hen die levend uit de oorlog kwamen. Het zijn onder meer de ontberingen, vernederingen of gedwongen prostitutie die trauma’s veroorzaakten die doorwerken tot in volgende generaties omdat zij niet bespreekbaar zijn. In mijn eigen familie werd er niet eens zo veel gezwegen, is mijn indruk. Maar ik weet natuurlijk niet of wel alles werd gezegd en ik moest in sommige gevallen toch ook zelf pijnlijke conclusies trekken, want niet alles werd voorgekauwd. Naar mijn eigen kinderen toe ben ik transparant, denk ik. Herdenkingen, films en bezoeken aan de Tong Tong Fair bieden hier altijd aanleiding om over het verleden te praten. Maar ik kan niet meer vertellen dan ik zelf heb gehoord.

Juliette Dominicus (filmmaker), Mei Oele (beeldend kunstenaar) en Amara van der Elst (woordkunstenaar) proberen met hun kunst het zwijgen in de familie te doorbreken. Zij zijn er daarbij niet op uit om de geschiedenis op te rakelen. Zij maken haar zichtbaar, zoals de oudoom van Mei Oele het zo treffend verwoordt. Deze oudoom kwam op Oeles pad nadat zij zeven dozen met foto’s en documenten van haar oma erfde. Een tot dan voor haar onbekende geschiedenis openbaarde zich aan haar, waartussen een document over de interneringskampen, geschreven door deze toen nog onbekende oudoom. Daarin stonden toch echt andere dingen dan die paar vrolijke noten die haar eigen opa vertelde. Het was dus helemaal geen feest in die kampen! Juliette Dominicus heeft geen dozen gekregen; zij moest zelf stappen zetten op zoek naar antwoorden. Zij gaat naar een coach om inzicht te verkrijgen. Na een familieopstelling belt zij met haar vader, die dan toch meer van de geschiedenis afwist dan hij ooit vertelde. Kennelijk was de oorlog en de repatriëring geen onderwerp van gesprek in het gezin. Amara van der Elst ten slotte beschikt overduidelijk over de gave van het woord. Het is wonderlijk om te zien hoe haar woordkunst zich zo sterk contrasteert met het Indische zwijgen. Zij lijkt van deze drie jonge vrouwen het meest te zitten met ‘iets’ zonder ergens een vinger op te kunnen leggen. In het gesprek met haar moeder komen beiden dichter tot elkaar.

Over het thema is door de beide regisseurs goed nagedacht. In een studiosetting presenteren de drie hoofdpersonen zich voor een wit projectiescherm aan elkaar en aan de kijker. Allen hebben iets meegenomen wat hen in dit verband dierbaar is. Daarna kom je in ongeveer een half uur heel dicht bij dit drietal. Zij worden gevolgd op hun zoektocht. Met de camera er bovenop, maar toch gevoelsmatig op gepaste afstand, worden mooie ontmoetingen in beeld gebracht. De focus en timing is perfect om de traan, het inzicht en de liefde goed in beeld te kunnen brengen. De finale waarin deze drie hun kunst presenteren is een ware catharsis.

Zoals de ouderen uit liefde voor de kinderen zwegen over het Indisch verleden, geven deze vier kinderen door deze prachtige film aan hen liefde terug.

Op huisbezoek in Huis Dedel

Stucwerk in het trapportaal

Aan de Haagse Prinsegracht staat het Huis Dedel prachtig gerenoveerd te pronken tussen twee buren die vele eeuwen jonger zijn. Een lelijk gebouw aan de linkerkant is plaatsvervangende nieuwbouw voor een gespiegeld herenhuis dat ooit in de fik was gevlogen. Aan de rechterzijde staat qua bovenaanzicht een druppelvormig appartementencomplex dat is kunnen ontstaan door een in het begin van de twintigste eeuw uitgevoerde stadsdoorbraak, die een historische gevelrij aan de Prinsegracht heeft gesloopt. Deze gruwelijke daad was nodig om het drukke verkeer vanaf de Prinsegracht te kunnen verbinden met de Laan van Meerdervoort. Ook het zonder plan of visie opgezette Zeeheldenkwartier heeft daar honderden woningen aan moeten opofferen! Dat drukker wordende verkeer was al de oorzaak van het dempen van diezelfde Prinsegracht. De A-locatie van Huis Dedel toendertijd, aan de rand van het historische centrum, met zicht op de Grote Kerk, werd aldus gedowngraded tot een fletse plek langs autowegen. Maar na de schitterende renovatie van het vele verhalen bergende pand werd het huis toch nog de vlag op de modderschuit. 

Die renovatie betreft alleen nog maar de buitenkant, vertelt Frank, de vrijwilliger van dienst die een rondleiding verzorgde. Frank vertelde vurig, maakte uitstapjes in woord en beweging (naar andere vertrekken) en wist zoveel te vertellen dat ik opgelucht was dat er vanuit de nieuwsgierige groep toch nog vragen waren waarop hij geen antwoord wist. Frank is ook maar een mens gebleken en geen wandelende wiki. Hij wist al zo veel te vertellen, over het huis, over de voormalige bewoners en over de affiches die er hangen. Toen hij voor het eerst in het museum kwam werd hij door de geuren en diverse attributen meteen verliefd op het huis. Hier wilde hij vrijwilliger zijn vertelde hij! In dit pand wilde hij aan het einde van de werkdag met liefde alle raamluiken sluiten.

Het huis van de familie Dedel, een vooraanstaande burgemeestersdynastie, dateert uit 1642. Meerdere generaties hebben er gewoond en toen de laatste Dedel het huis betrok wilde deze er flink mee pronken. Hij was immers burgemeester van Den Haag en die status moest worden getoond. Er stroomde al een fraaie gracht voor de gevel en de ligging aan de rand van het historische centrum vroeg er om. De familie beschikte over veel geld, dus er was veel mogelijk. Deze Jan Hudde Dedel liet het huis aanpassen, waardoor het huis werd verrijkt met onder andere het imposant gestucte trappenhuis, dat in de eerste plaats een ode aan zijn overleden vrouw was maar waarin ook de familiestamboom te ontdekken valt. Er kwamen tevens vele plafondschilderingen, vanaf het palet van Jacob de Wit. 

In 1798 werd het huis geveild; het kwam in handen van diverse opeenvolgende bewoners. Niet iedereen had oog voor de weelderige versieringen. Ze werden langzaamaan ontmanteld. In 1880 bijvoorbeeld kwamen de plafondschilderingen in het bezit van de bankiersfamilie Rothschild. 

In 1908 werd Van Stockum’s Antiquariaat de nieuwe bewoner. Vanaf dat moment werd het pand verwaarloost. Maar al te dramatisch was dat niet, want dat had tot voordeel dat er nu nog veel originele elementen te vinden zijn. Zoals het unieke papierbehang, dat op een gegeven moment in zwang kwam in plaats van het dure leren behang. Op dat behang is nu nog steeds het streeppatroon van de boekenplanken van het veilinghuis zichtbaar. Ik zou ervan afblijven. Ze vormen een mooi decor voor de geëxposeerde affiches, want dit Huis Dedel is in de eerste plaats Design Museum en in die hoedanigheid min of meer een voortzetting van het Affichemuseum Hoorn.

Het huis heeft de geur van verstreken tijd bewaard. In de keuken in het souterrain, waar wij werden ontvangen, is het aangenaam toeven. Daar staat dan ook een batterij aan Aga fornuizen hun warmte uit te stralen. Ooit zal er in het huis in de grote zaal diners georganiseerd worden. 

Op zolder was het fris, er stond een raam open. Dat zal Frank aan het eind van de dag, op zijn rondje door het hele huis, als hij toch al alle luiken sluit, ongetwijfeld ook hebben dicht gedaan.

Afdrukken van de boekenplanken op het behang.

De man die rookte

Nu de zomervakantie voorbij is voegt de ochtendwandeling zich weer bij mijn dagelijkse rituelen. Druk fietsverkeer van voornamelijk schoolgaande jeugd bepaalt daarbij opnieuw het beeld. De lopende mens is hierin een zeldzaam verschijnsel. Maar nu kwam er een tiental meter voor mij een jongeman op mijn pad. Hij rookte en liep met nonchalante pas, af en toe een wolkje nicotine uitstotend. Tot zijn sigaretje klaar was en hij langzaamaan zijn pas vertraagde tot stilstand. Hij zette zich te rusten op de railing van een bruggetje. Ik hoorde hem wat zeggen, tegen zichzelf begreep ik, misschien was het een verzuchting. 

Toen ik bezig was hem te passeren ontmoetten onze blikken elkaar. Hij maakte een ontmoedigde indruk, met de gelaatsuitdrukking van iemand die een bonbonnetje te veel had genomen en dat drommels goed wist. Omdat we een tijdje over dezelfde weg hadden gelopen was er enige verbondenheid ontstaan, die van wandelaars onder elkaar. Daardoor kon hij makkelijker tegen mij praten. ‘Ah, even uitrusten hoor, dat sigaretje maakt mij moe’. Ik zei iets onbestemds terug, woorden zonder betekenis, een belerende toon vermijdend, alleen maar omdat het netjes is iets terug te zeggen. 

Toch raakten wij in gesprek. Over het roken ging het. Hij begon er zelf over. Dat het niet goed is. Dat het hem sloopt. Dat hij eigenlijk niet weet waarom hij rookt. De twijfels van een mens die beseft dat iets niet goed voor hem is maar er niet naar weet te handelen, een kerkganger in geloofscrisis.

Ik vertelde hem dat ik ooit had gerookt. Ik vertelde over mijn laatste sigaret in de achtertuin, toen de kinderen sliepen, en over het stiekeme gevoel dat mij daarbij ineens bekroop. Want ik wilde niet door hen worden gezien, ik wilde nog minder dat zij zelf zouden gaan roken. Het was een schijnheilige ervaring. Ik doofde toen prompt mijn sigaret en stak er nooit meer eentje op. Verder had ik niets te vertellen en wilde mijn weg vervolgen. 

Hij vond het fijn even met mij gepraat te hebben en bedankte mij – duim omhoog –  voor mijn woorden. Misschien verbeeldde ik het mij of was het toch zo dat hij nu enigszins hoopvol keek, dat de ontmoediging plaats begon te maken voor een begin van wilskracht?

Op weg naar huis begon het vermoeden te ontstaan dat ik mij deze morgen onbedoeld had gedragen als een Jehova aan de voordeur, die God komt brengen en daarin was geslaagd.

Een toffe clubavond met Eric Devries

Foto: Arthur Winailan

Fijn dat het weer kan, hoorde je veel om je heen. Nog fijner zal het zijn voor de artiesten, die twee jaar lang moesten improviseren met YouTube-filmpjes en Instagram-stories om het contact met het publiek maar niet te verliezen. Nu hoeft al dat gedoe eventjes niet meer, want optreden is weer mogelijk. Dan is het vooral fijn dat je dat als artiest kunt doen in een intieme setting. De zaal in de Verkadefabriek met de naam De Club leent zich daar heel goed voor. Onder de noemer van Blue Room Sessions trad daar dinsdag 8 maart 2022 Eric Devries op, een van de vele talentvolle liedjesschrijvers die om ‘door te breken’ niet de weg naar de populaire muziekprogramma’s op de televisie heeft weten te vinden. Of niet wilde vinden. Er zijn immers ook zat muzikanten die niet uit zijn op het applaus van het grote publiek, maar zich laven aan het contact met en de oprechte bijval van een kleine trouwe schare fans. Voor wie het kunnen aanraken van een mens waardevoller is dan de onberekenbare mening van een jurylid bij een televisieshow. De Club biedt die intieme setting, met die ogenschijnlijk uit de kringloopwinkel meegenomen banken en fauteuils die zonder wiskundige precisie zijn neergezet. Afijn, we kwamen voor de muziek, niet voor de meubels.

De muziek klonk geweldig goed. Natuurlijk komt dat ook door het werk van de geluidsman, maar goed geluid zonder goede muzikanten is als een Tesla die op diesel rijdt. Deze clubavond werd Devries bijgestaan door drie van zulke goede muzikanten, die net als Devries al enorm gewaardeerd zijn in kleine kring. Twee van hen leverden vorig jaar hun bijdrage aan Song & Dance Man, het laatste solo-album van Devries. Violiste Kim de Beer deed daarop niet mee. Zij speelde deze avond de vioolpartijen die Joost van Es op het album voor zijn rekening nam. Zij en multi-instrumentalist Janos Koolen, die ook dat laatste album produceerde,  ondersteunden Eric Devries met meanderende melodielijnen boven een bedje van basnoten, met passie neergelegd door Lucas Beukers. Met de akoestische gitaar van Eric Devries – op twee momenten verruild voor zijn Appalachian dulcimer – vormden deze muzikanten een geweldig combo dat de uithoeken van de Americana verkende. Daarbij lag het accent op bluegrass, een genre dat ik vijf decennia geleden heb leren kennen door de aanstekelijke muziek van de platen van The Dillards en het onvergetelijke album The Fantastic Expedition of Dillard & Clark. Daarna verslapte mijn aandacht voor de bluegrass en zakte het genre weg naar het souterrain van het huis der Americana. Maar deze avond bracht haar weer helemaal terug in de spotlights!

Dan zijn er natuurlijk de liedjes van Devries. Daarin zijn diverse aspecten van intermenselijkheid het onderwerp. Zijn songs zijn daardoor warm, soms ook droevig maar altijd oprecht. Tussen de eigen songs door was er plaats voor een enkele cover. Het toch al ontroerende Hello in There van John Prine werd in Devries’ uitvoering een eerbetoon aan de aan covid overleden Amerikaanse singer-songwriter. Dat Devries ook met zijn eigen songs diep kon ontroeren bleek in de afsluiter Sunday Eve in Amsterdam, starring Janos Koolen met zijn weemoedige klarinetklanken maar ook met zijn arrangement voor de prachtige vioolpartij van Kim de Beer. 

Met dit openingsoptreden van Blue Room Sessions werd meteen al een ijkpunt gezet voor de volgende optredens in dit theater. Het overtreffen is bijna onmogelijk, alleen het evenaren al zal een zware klus worden. Het werd een onvergetelijke muziekavond!

Het atletiekmuisje

24 gram: 10 gram voor de val en 14 gram voor de muis.

Toegegeven, een keer eerder zag ik in onze garage een muisje schielijk de vloer oversteken. Soit, dacht ik toen, niet aan mijn vrouw vertellen. Maar toen we laatst een muis in de woonkamer zagen snuffelen en rennen alsof het met een intervaltraining bezig was, moest er toch wel worden gehandeld. 

Er zaten enkele gebeurtenissen tussen mijn eerste notie van een muis in de garage en die demonstratieve training in de woonkamer. Een periode waarin deze(?) muis, onopgemerkt door ons, zijn terrein kon uitbreiden tot binnen ons domein. Eerst was er in de garage de ontdekking van aangevreten notenzakjes, bedoeld als winterkost voor de vogeltjes in de tuin. We zagen op een plank in een stellingkast een stilleven van stukgeknaagde nootjes en losgelaten pindavliesjes rondom een slordig geopend groen netje, omringd door een overdaad aan muizenpoepjes alsof er een pak pure hagelslag had gelekt. Daarna zagen we in huis telkens vaker en op meerdere plekken keuteltjes liggen, sporen van een muis die, op zoek naar kruimels, aldoor poepend zijn aanwezigheid verried. 

We schaften twee muizenvallen aan. Deze waren uitgevoerd als een tunnelconstructie, met een entree aan de ene kant en een voederbakje aan de andere kant. Dat bakje vulden wij met een handjevol ongebrande pinda’s. Zodra de muis, gelokt door de pinda’s, de val zou betreden, zou een beweegbaar plateautje bij het voederbakje door het gewicht van de indringer een mechanisme in werking brengen dat een valluikje deed ontgrendelen en zo de ingang van de tunnel afsloot. Dat was de theorie. 

Het werkte niet. Ik kreeg het vermoeden dat de muis te licht was en daardoor wel kon snoepen maar zich niet liet opsluiten. Het leek alsof er van de pinda’s was gegeten. Vermoedens, twijfels, ik had natuurlijk eerst de pinda’s moeten tellen! 

Voor een nieuwe poging plaatste ik, om het muisje wat gewicht mee te geven, een euromuntstuk op het plateautje en tien pinda’s in het bakje. Deze poging was succesvol! De volgende ochtend trof ik een klein bruingrijs beestje angstig in een hoekje van zijn gevangenis aan. 

De indringer kreeg later die ochtend in het plantsoen zijn vrijheid terug, ergens op het pad tussen het voormalige clubhuis van de Westside Chapter van verboden motorclub Satudarah en een voetbalveld van CVV De Jodan Boys. Het muisje kon kiezen en koos voor de sport. Het spurtte razendsnel naar het doel van Jodan Boys. Dat was één.

Aangemoedigd door deze vangst lieten we de muizenvallen nog een week staan waarbij we regelmatig de pinda’s verversten. Maar er gebeurde niets meer. Geen muizen, ook geen sporen van muizen. 

De muizenvallen hebben we nu maar opgeruimd. Wel blijven we achter met de vraag of het atletiekmuisje ergens in de buurt van onze woning misschien toch nog supporters heeft.

Maxim Van Gils, klimgeit in de woestijn

Elephant Rock

Dat Maxim Van Gils (22) de Saudi Tour 2022 wint is zo’n gegeven dat je makkelijk over het hoofd ziet. Want Olympische Spelen, want Omloop nog in winterslaap, want begin wielerseizoen. Bovendien: wat stelt die Saudi Tour nu voor en wie in hemelsnaam is Van Gils?

Om met het laatste te beginnen: Maxim Van Gils (Lotto Soudal) is een tweedejaars prof die op imponerende wijze zijn eerste profzege behaalde. Hij won de koninginnenrit van de Saudi Tour. Dat ging zo. Op de slotklim demarreerde Bagioli, de renner die deze etappekoers zou moeten winnen. Want Quick-Step Alpha Vinyl. Niemand kon volgen. Hoewel, Maxim Van Gils lukte het nog net. Of toch niet. Toch weer wel. Dus met twee op kop. Dat wordt dan eerlijk delen: Van Gils de etappe, Bagioli de leiderstrui. Dit volgens wielerwetten. Maar het ging anders. Van Gils was sterk, te sterk, veel te sterk voor Bagioli. Hij kwam solo over de finish op Harrat Uwayrid, ook wel de Arabische Angliru genoemd. Daarna was hij nog zo fris dat zijn bescheidenheid met gemak zijn vermoeidheid kon camoufleren. 

Nu die Saudi Tour. Prachtige televisiebeelden trouwens van de woestijn met rotsformaties en uitgewerkte vulkaan. Roodbruin zand, verre einders, mooi weer.  Die koers is een korte etappewedstrijd, categorie 2.1, net zo hoog of net zo laag als de Volta a la Comunitat Valenciana, die nu bezig is en morgen gewonnen wordt door Vlasov. Het zijn wedstrijden voor de eerste koersdagen, belangrijk voor de wielerploegen om de eerste overwinning binnen te halen. Want als die uitblijft, kruipt paniek in de benen. Wedstrijden die nu al duidelijk maken hoe sprinters er voor staan . Groenewegen top, Ewan top, Jakobsen top. Ook een eerste kans voor jonge renners om te kijken hoe zij er voor staan tussen de groten van het profpeloton. Enkelen staan er. Zoals Arnoud De Lie (19) op Mallorca. Tobias Johannessen (22) in de Ster van Bessèges. En Maxim van Gils dus in die woestijn.

Zit wel goed met Maxim Van Gils.

Shinner’s Shrine – Dean Owens

Dean Owens (Schotland) is al decennia lang actief in de muziek. Eerst in bands als Smile en The Felsons, later voornamelijk als soloartiest. Hoe groot de waardering in zijn geboorteland is, blijkt uit Americana UK’s Readers’ Poll 2021. De lezers riepen hem uit tot beste UK act! Nu is er een nieuw album Sinner’s Shrine. Het is opgenomen in Arizona, met de waardevolle inbreng van Calexico. 

De samenwerking met Calexico pakt geweldig goed uit. De mannen voelen elkaar goed aan. Dat leidt tot sfeervolle muziek die zowel past bij de uitgestrekte Sonoran Desert in het zuidwesten van de VS als de ruige Schotse Hooglanden. Het is de sfeer die we bijvoorbeeld kennen van de soundtrack van Paris, Texas en recenter het album The Last Exit van Still Corners. Lome muziek die zowel de ruimte accentueert als het trage tempo dat de brandende zon afdwingt. Maar die ook heel goed past bij de beschaduwde bergen in het open landschap van Schotland. Uitgestrektheid, leegte, schaduwen: desert noir is een term die hier de lading uitstekend dekt. 

Sfeer is wel de essentie van Sinner’s Shrine. Dat de muziek goed is, daar hoef je niet aan de twijfelen. Maar buiten die muziek is het de stemming die wordt opgeroepen, een extra laagje over de composities die zorgvuldig is aangebracht als het laagje vernis over een meesterwerk. Het zijn op Sinner’s Shrine dus niet alleen de oren die worden gestreeld, maar ook het gevoel dat wordt beroerd. Een gevoel van verlangen naar een betere toekomst, de weemoed van het achterlaten van de geliefde, want we zijn onderweg naar alleen God weet waar naartoe.

There’s no town that feels like home 
Home is the road I’m on
.

Het nummer is geïnspireerd door een uitspraak van Townes Van Zandt, die zei dat sommige van zijn songs niet zo zeer sad zijn maar eerder hopeless.  Grant-Lee Phillips zingt hierop mee. Luister naar de trompet van Jacob Valenzuela die het nummer weemoedig maakt (en eigenlijk het gehele album prachtig inkleurt). Ook Gaby Moreno, vaste troef van Calexico,  duikt op (Land of the Hummingbird.) 

Vooruitlopend op Sinner’s Shrine verschenen vorig jaar The Desert Trilogy, drie EP’s met in totaal twaalf songs. Uit deze warming up zijn vier nummers meegenomen voor Shinner’s Shrine. Wat je toen al kon vermoeden is waarheid geworden. Het album waar je naar uitkeek heeft de verwachtingen ingelost. Schotland en Arizona, Dean Owens en Calexico, het vormt een ideaal huwelijk!