Op huisbezoek in Huis Dedel

Stucwerk in het trapportaal

Aan de Haagse Prinsegracht staat het Huis Dedel prachtig gerenoveerd te pronken tussen twee buren die vele eeuwen jonger zijn. Een lelijk gebouw aan de linkerkant is plaatsvervangende nieuwbouw voor een gespiegeld herenhuis dat ooit in de fik was gevlogen. Aan de rechterzijde staat qua bovenaanzicht een druppelvormig appartementencomplex dat is kunnen ontstaan door een in het begin van de twintigste eeuw uitgevoerde stadsdoorbraak, die een historische gevelrij aan de Prinsegracht heeft gesloopt. Deze gruwelijke daad was nodig om het drukke verkeer vanaf de Prinsegracht te kunnen verbinden met de Laan van Meerdervoort. Ook het zonder plan of visie opgezette Zeeheldenkwartier heeft daar honderden woningen aan moeten opofferen! Dat drukker wordende verkeer was al de oorzaak van het dempen van diezelfde Prinsegracht. De A-locatie van Huis Dedel toendertijd, aan de rand van het historische centrum, met zicht op de Grote Kerk, werd aldus gedowngraded tot een fletse plek langs autowegen. Maar na de schitterende renovatie van het vele verhalen bergende pand werd het huis toch nog de vlag op de modderschuit. 

Die renovatie betreft alleen nog maar de buitenkant, vertelt Frank, de vrijwilliger van dienst die een rondleiding verzorgde. Frank vertelde vurig, maakte uitstapjes in woord en beweging (naar andere vertrekken) en wist zoveel te vertellen dat ik opgelucht was dat er vanuit de nieuwsgierige groep toch nog vragen waren waarop hij geen antwoord wist. Frank is ook maar een mens gebleken en geen wandelende wiki. Hij wist al zo veel te vertellen, over het huis, over de voormalige bewoners en over de affiches die er hangen. Toen hij voor het eerst in het museum kwam werd hij door de geuren en diverse attributen meteen verliefd op het huis. Hier wilde hij vrijwilliger zijn vertelde hij! In dit pand wilde hij aan het einde van de werkdag met liefde alle raamluiken sluiten.

Het huis van de familie Dedel, een vooraanstaande burgemeestersdynastie, dateert uit 1642. Meerdere generaties hebben er gewoond en toen de laatste Dedel het huis betrok wilde deze er flink mee pronken. Hij was immers burgemeester van Den Haag en die status moest worden getoond. Er stroomde al een fraaie gracht voor de gevel en de ligging aan de rand van het historische centrum vroeg er om. De familie beschikte over veel geld, dus er was veel mogelijk. Deze Jan Hudde Dedel liet het huis aanpassen, waardoor het huis werd verrijkt met onder andere het imposant gestucte trappenhuis, dat in de eerste plaats een ode aan zijn overleden vrouw was maar waarin ook de familiestamboom te ontdekken valt. Er kwamen tevens vele plafondschilderingen, vanaf het palet van Jacob de Wit. 

In 1798 werd het huis geveild; het kwam in handen van diverse opeenvolgende bewoners. Niet iedereen had oog voor de weelderige versieringen. Ze werden langzaamaan ontmanteld. In 1880 bijvoorbeeld kwamen de plafondschilderingen in het bezit van de bankiersfamilie Rothschild. 

In 1908 werd Van Stockum’s Antiquariaat de nieuwe bewoner. Vanaf dat moment werd het pand verwaarloost. Maar al te dramatisch was dat niet, want dat had tot voordeel dat er nu nog veel originele elementen te vinden zijn. Zoals het unieke papierbehang, dat op een gegeven moment in zwang kwam in plaats van het dure leren behang. Op dat behang is nu nog steeds het streeppatroon van de boekenplanken van het veilinghuis zichtbaar. Ik zou ervan afblijven. Ze vormen een mooi decor voor de geëxposeerde affiches, want dit Huis Dedel is in de eerste plaats Design Museum en in die hoedanigheid min of meer een voortzetting van het Affichemuseum Hoorn.

Het huis heeft de geur van verstreken tijd bewaard. In de keuken in het souterrain, waar wij werden ontvangen, is het aangenaam toeven. Daar staat dan ook een batterij aan Aga fornuizen hun warmte uit te stralen. Ooit zal er in het huis in de grote zaal diners georganiseerd worden. 

Op zolder was het fris, er stond een raam open. Dat zal Frank aan het eind van de dag, op zijn rondje door het hele huis, als hij toch al alle luiken sluit, ongetwijfeld ook hebben dicht gedaan.

Afdrukken van de boekenplanken op het behang.

De man die rookte

Nu de zomervakantie voorbij is voegt de ochtendwandeling zich weer bij mijn dagelijkse rituelen. Druk fietsverkeer van voornamelijk schoolgaande jeugd bepaalt daarbij opnieuw het beeld. De lopende mens is hierin een zeldzaam verschijnsel. Maar nu kwam er een tiental meter voor mij een jongeman op mijn pad. Hij rookte en liep met nonchalante pas, af en toe een wolkje nicotine uitstotend. Tot zijn sigaretje klaar was en hij langzaamaan zijn pas vertraagde tot stilstand. Hij zette zich te rusten op de railing van een bruggetje. Ik hoorde hem wat zeggen, tegen zichzelf begreep ik, misschien was het een verzuchting. 

Toen ik bezig was hem te passeren ontmoetten onze blikken elkaar. Hij maakte een ontmoedigde indruk, met de gelaatsuitdrukking van iemand die een bonbonnetje te veel had genomen en dat drommels goed wist. Omdat we een tijdje over dezelfde weg hadden gelopen was er enige verbondenheid ontstaan, die van wandelaars onder elkaar. Daardoor kon hij makkelijker tegen mij praten. ‘Ah, even uitrusten hoor, dat sigaretje maakt mij moe’. Ik zei iets onbestemds terug, woorden zonder betekenis, een belerende toon vermijdend, alleen maar omdat het netjes is iets terug te zeggen. 

Toch raakten wij in gesprek. Over het roken ging het. Hij begon er zelf over. Dat het niet goed is. Dat het hem sloopt. Dat hij eigenlijk niet weet waarom hij rookt. De twijfels van een mens die beseft dat iets niet goed voor hem is maar er niet naar weet te handelen, een kerkganger in geloofscrisis.

Ik vertelde hem dat ik ooit had gerookt. Ik vertelde over mijn laatste sigaret in de achtertuin, toen de kinderen sliepen, en over het stiekeme gevoel dat mij daarbij ineens bekroop. Want ik wilde niet door hen worden gezien, ik wilde nog minder dat zij zelf zouden gaan roken. Het was een schijnheilige ervaring. Ik doofde toen prompt mijn sigaret en stak er nooit meer eentje op. Verder had ik niets te vertellen en wilde mijn weg vervolgen. 

Hij vond het fijn even met mij gepraat te hebben en bedankte mij – duim omhoog –  voor mijn woorden. Misschien verbeeldde ik het mij of was het toch zo dat hij nu enigszins hoopvol keek, dat de ontmoediging plaats begon te maken voor een begin van wilskracht?

Op weg naar huis begon het vermoeden te ontstaan dat ik mij deze morgen onbedoeld had gedragen als een Jehova aan de voordeur, die God komt brengen en daarin was geslaagd.

Het atletiekmuisje

24 gram: 10 gram voor de val en 14 gram voor de muis.

Toegegeven, een keer eerder zag ik in onze garage een muisje schielijk de vloer oversteken. Soit, dacht ik toen, niet aan mijn vrouw vertellen. Maar toen we laatst een muis in de woonkamer zagen snuffelen en rennen alsof het met een intervaltraining bezig was, moest er toch wel worden gehandeld. 

Er zaten enkele gebeurtenissen tussen mijn eerste notie van een muis in de garage en die demonstratieve training in de woonkamer. Een periode waarin deze(?) muis, onopgemerkt door ons, zijn terrein kon uitbreiden tot binnen ons domein. Eerst was er in de garage de ontdekking van aangevreten notenzakjes, bedoeld als winterkost voor de vogeltjes in de tuin. We zagen op een plank in een stellingkast een stilleven van stukgeknaagde nootjes en losgelaten pindavliesjes rondom een slordig geopend groen netje, omringd door een overdaad aan muizenpoepjes alsof er een pak pure hagelslag had gelekt. Daarna zagen we in huis telkens vaker en op meerdere plekken keuteltjes liggen, sporen van een muis die, op zoek naar kruimels, aldoor poepend zijn aanwezigheid verried. 

We schaften twee muizenvallen aan. Deze waren uitgevoerd als een tunnelconstructie, met een entree aan de ene kant en een voederbakje aan de andere kant. Dat bakje vulden wij met een handjevol ongebrande pinda’s. Zodra de muis, gelokt door de pinda’s, de val zou betreden, zou een beweegbaar plateautje bij het voederbakje door het gewicht van de indringer een mechanisme in werking brengen dat een valluikje deed ontgrendelen en zo de ingang van de tunnel afsloot. Dat was de theorie. 

Het werkte niet. Ik kreeg het vermoeden dat de muis te licht was en daardoor wel kon snoepen maar zich niet liet opsluiten. Het leek alsof er van de pinda’s was gegeten. Vermoedens, twijfels, ik had natuurlijk eerst de pinda’s moeten tellen! 

Voor een nieuwe poging plaatste ik, om het muisje wat gewicht mee te geven, een euromuntstuk op het plateautje en tien pinda’s in het bakje. Deze poging was succesvol! De volgende ochtend trof ik een klein bruingrijs beestje angstig in een hoekje van zijn gevangenis aan. 

De indringer kreeg later die ochtend in het plantsoen zijn vrijheid terug, ergens op het pad tussen het voormalige clubhuis van de Westside Chapter van verboden motorclub Satudarah en een voetbalveld van CVV De Jodan Boys. Het muisje kon kiezen en koos voor de sport. Het spurtte razendsnel naar het doel van Jodan Boys. Dat was één.

Aangemoedigd door deze vangst lieten we de muizenvallen nog een week staan waarbij we regelmatig de pinda’s verversten. Maar er gebeurde niets meer. Geen muizen, ook geen sporen van muizen. 

De muizenvallen hebben we nu maar opgeruimd. Wel blijven we achter met de vraag of het atletiekmuisje ergens in de buurt van onze woning misschien toch nog supporters heeft.

Een rondje in de vroege ochtend

Zowaar kon de buurt mij weer eens zien hardlopen. Maar het meest verrast was toch ikzelf. Een jaartje geleden bergde ik immers mijn running shoes op, ver weg in de schoenenkast. Het was me allemaal te druk geworden in park en polder; iedereen leek – al dan niet gedwongen door de lockdown – in professioneel ogende kleding en uitgerust met mobiel inclusief draadloze oordoppen te galopperen. Het móeten rennen stond mij trouwens ook al tegen, vooral ‘s ochtends vroeg als het buiten koud was en het bed nog lekker warm. Voor een goede conditie was de noodzaak er eigenlijk niet meer; we wandelden de laatste jaren steeds vaker en verder en kregen alleen daardoor al genoeg beweging. Wandelen is bovendien prettiger voor de gewrichten dan het bonkende rennen. Mijn besluit om te stoppen was dus in vele opzichten verstandig.

Maar ineens kreeg ik er weer zin in. Ik herinnerde mij hoe fijn hardlopen in de vroege ochtend kan zijn, als er nog geen mens op de been is. Het voelt alsof tijd en ruimte jou toebehoren. Je ziet het lichtspel van de vroege ochtendzon. Een haan kraait. Konijnen voelen zich veilig in de weilanden. Vogels wanen zich op de grens van nacht en dag meester over de wereld. Tot de mens wakker wordt en zijn dominantie etaleert. Dan houdt de fauna zich maar gedeisd. Maar als de zon gaat zakken en men zich weer in de huizen verstopt, komen konijnen, egels en een verdwaalde veenmol uit hun schuilplaats tevoorschijn. Die momenten, aan de randen van de dag, is het fijn om buiten te zijn. In dat overgangsgebied van licht en donker begeef ik mij graag, alsof ik niet kan kiezen tot welke wereld ik wil behoren.

Bovenal gaat het natuurlijk om de activiteit zelf, die door mij telkens op een andere manier wordt beleefd. De ene keer met loodzware benen, die lijken te kleven aan het asfalt. De andere keer zwevend boven het parcours, zoals een buizerd mij een keer de weg leek te wijzen. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat het eerste vaker het geval is. Maar toch, het gaat ook om het gevoel dat het oproept. Het gevoel van autonomie, de vrijheid die je onderweg beleeft, de tevredenheid na afloop als je gedoucht hebt en schoon in de kleren zit, dat je de dag aan kunt. Ook daar is veel voor te zeggen.

Opnieuw kamperen

Alpenkreuzer Open Air

Door een onplanbare reeks van gebeurtenissen beschikken wij ineens over een vouwwagen. Eigenlijk overkwam het ons. Voor ons is daarmee opnieuw een kampeertijdperk aangebroken, met nieuwe existentiële vragen zoals: wat voor kampeerders willen we op deze leeftijd nog zijn en op wat voor campings gaan we dat in praktijk brengen? 

We hebben inmiddels aan twee korte verblijven op boerencampings kunnen ruiken. We ontdekten dat in twintig jaar tijd de groeiende welvaart en de toegenomen behoefte aan luxe de wijze van kamperen aanzienlijk heeft veranderd. Ons overrompelde het beeld van witte caravans en campers in keurige rijtjes, met grote voortenten en een elektriciteitsbehoefte die concurreert met dat van een data center. We zagen een joekel van een camper aankomen rijden, met achterin een heuse kelderruimte waarin tuinmeubels en elektrische fietsen stonden opgeslagen. Televisieantennes her en der wezen erop dat de mensen het precies zo als thuis willen hebben. Alle kampeerplekken beschikken over water en elektriciteit, een verhard stukje grond en vaak ook nog een aansluiting op het riool. 

Waar zijn de tenten met scheerlijnen, stormriemen en vogelpoep op het doek toch gebleven? Ziet men in het kamperen eerder ontberingen dan een oefening in eenvoud, begeleid door vogelengezang in de morgen en een kikkerkoor in de avond? Wil men niet voor eventjes de pyramide van Maslow afdalen? Koppige puriteinen vind je alleen nog maar op schaarse paalkampeerveldjes, maar die zijn net iets te spartaans voor ons. 

Met ons vouwwagentje passen wij eigenlijk nergens bij. Wij zijn kampeerders die niet willen bukken. Maar elektriciteit hebben we niet per se nodig en dat je je telefoon dan niet kan opladen zien we eerder als een stimulans om er zo lang mogelijk van af te blijven dan als een groot gemis. Voor ons hoeft het allemaal niet zo georganiseerd en geregeld, want dat kan soms doorslaan. Zoals die keer dat het licht op het toilet uitging omdat er kennelijk een standaardverblijfstijd werd overschreden. Dat overkwam mij op een camping waar ze oplaadbare pasjes gebruiken waarmee je warm water bij de kraan kunt kopen. Daar ook ging de slagboom alleen open als de boerin op een knopje drukte en dat is dus alleen de eerste keer, bij aankomst. Terug werkte het wel automatisch. Ze zien je liever gaan dan komen, lijkt het dan. 

We zochten rustige campings. Eentje werd aangeprezen als ‘uitermate geschikt voor de vijftigplusser die van rust houdt’. Dat spreekt ons aan. Maar willen wij bij nader inzien wel op een camping waar iedereen hetzelfde is en hetzelfde doet, waar je in de washokjes gekuch en gerochel om je heen hoort en waar de mensen overdag op hun elektrische fietsen een uitgezette anwb-route af gaan werken? We schrokken wel een beetje van deze eenvormigheid. 

Misschien een volgende keer toch maar een groene minicamping uitkiezen waar voornamelijk tentkampeerders komen? Of juist het tegenovergestelde, een grote familiecamping waar alle generaties door elkaar verblijven als afspiegeling van de samenleving. Liefst zonder betutteling.

De zanglijster

De mooie zomeravond is als het toetje van een geslaagde dag. Ik wandel voldaan over de IJsseldijk langs de sportvelden in de uiterwaarden. Daar zijn kinderen met een lichte training bezig. Aan de andere kant van de dijk is een parkje aangelegd. Vanuit het groen hoor ik ineens prachtig vogelgezang. Het klinkt als het lied van een wezen dat tevreden is met het bestaan. Ik kan niet anders dan stil staan om mij te laten betoveren. 

Dit lied is nieuw voor mij. Wat voor vogel is het? Ik moet het weten. Daarom pak ik mijn telefoon en druk op de button van BirdNET. Dan, als ik zo’n tien seconden aan wonderschone klanken heb geregistreerd, komt een fietser langs. In het voorbijgaan hoor ik hem ‘zanglijster’ zeggen. Ik kijk op en kan nog net  een dankjewel tegen zijn rug zeggen. 

Nu rijst de vraag hoe hij kon weten dat ik een vogel aan het analyseren was. Want wat hij zag was niets anders dan een man verdiept in zijn telefoon. Een alledaags beeld, mensen reageren immers voortdurend op signalen van hun telefoon. Er was iets waardoor hij moest hebben gedacht dat ik niet geactiveerd werd door een geluid van mijn mobiel, maar dat precies het tegenovergestelde het geval was. Ach, hij hoorde logischerwijs ook die vogel zingen!

Ik druk op de analyseerknop en kijk naar het resultaat. Natuurlijk is dat allang geen verrassing meer.

Een gewone Goudse wandeling

Omdat Gouda aan de Hollandse IJssel ligt kun je er een rivierwandeling maken. Toch zijn er maar weinigen die zich hiertoe laten verleiden. Gouda is namelijk voor velen de stad van Erasmus en Coornhert, St. Jans-kerk en Stadhuis of, zoals stadsmarketeers het willen, kaas en stroopwafels. Hier doen we op deze wandeling echter niets mee. We maken gewoon een onbeduidend voettochtje. Begin- en eindpunt illustreren dat veelzeggend. De tocht begint onder hoogspanningskabels en eindigt op een loopplank.

Daar waar de Voorwillenseweg uitkomt op de Goejanverwelledijk steek je deze dijk over om het smalle fietspad te volgen richting de rivier. In een flauwe linkse bocht naar Haastrecht bevindt zich rechts een bankje. Hier begint de wandeling.

Je gaat er rechtsaf, over een onverhard pad behept met kale bulten als acné in een pubergezicht. Je kuiert er enkele honderden meters in de uiterwaarden tussen sportvelden en rivier. Aan de andere kant van het water zie je oudere huisjes al dan niet verscholen in ruig groen. Een enkele boot ligt er aangemeerd. Je voelt je, lopend over dat hobbelige graspad, teruggezet in de tijd. Met wat goede wil kun je zeggen dat het schilderachtig is. Hierna loopt het pad dood op een hek van aannemersbedrijf Van Ooijen. Daarom kun je beter iets eerder de oever verlaten om tussen de petanquevereniging en een honkbalveld in naar de eerder gekruiste Goejanverwelledijk te lopen.

Over die dijk loop je door naar het westen en steek je de Goverwellesingel over. Links, na de hairclub van Marna, verrijzen straks schitterende nieuwbouwwoningen. Maar voor je daar aan toe bent, passeer je eerst een verwilderd en rommelig perceel, een stukje niemandsland waar het lijkt of er onlangs  een wervelstorm heeft gewoed. Verbaas je een moment over de gammele woonboot die erachter voor anker ligt, als stil protest tegen de aanwezigheid van de smetteloze nieuwe huizen van de buren. Nog even doortippelen en je arriveert bij de waaiersluis, een belangrijk punt in het stroomgebied. Tot hier is de Hollandse IJssel gekanaliseerd, daarna is het een echte rivier met het ritme van eb en vloed. 

Bij de sluis neem je bij voorkeur het verborgen pad langs de stroom. Je wandelt dan naast begraafplaats de IJsselhof aan deze zijde en tegenover kapitale villa’s aan gene zijde van de rivier. Die huizen aan de overkant, die zijn van een andere categorie dan die nieuwe woninkjes die je eerder bent gepasseerd. Dit is volume onder architectuur met aanlegsteigers en bootliften! Die zijn nog gebouwd met guldens, de bewoners  zijn al lang geleden geslaagd in het leven. Nog steeds loop je langs de IJsselhof over het geheimde paadje dat straks afbuigt, weer naar de dijk toe. Nogmaals beloop je de Goejanverwelledijk, nu richting de Haastrechtse brug. Je moet daar een drukke weg oversteken, maar dat gaat niet lukken zonder tijdrovende omtrekkende bewegingen te maken. Want de verkeerslichten zijn niet berekend op wandelaars. Maar als je de situatie goed kent, zorg je dat je enkel tientallen meters voor de brug een smal pad naar de oever neemt. 

Daar ligt aan het begin in de berm het gedicht Aan de dijk van Leo Vroman, waar ik verder niets over zeg want dit is een gewone wandeling. Toch wil ik wel even bij Leo Vroman stil staan. Vroman is ook een bekende Gouwenaar, die hier en daar in de stad wordt geëerd, zo ook ter hoogte van de waaiersluis, waar twee woontorentjes vernoemd zijn naar Leo en Tineke. Dat vergat ik te melden. Het gedicht Aan de dijk markeert het begin van het struinpad dat je onder de brug door leidt naar het eindpunt van de wandeling, de aanlegkade. Dan heb je het wel gehad. 

Let op de loopplank waar je overheen loopt. Hier was ooit de ingang naar de Oosthaven en Westhaven, toen vaartuigen nog vanaf de Hollandse IJssel het centrum van Gouda konden bereiken. Die toegang is in verband met de deltawerken, die ook verantwoordelijk zijn voor de waaiersluis, weggemoffeld onder een lading beton. Vanaf  hier kun je diverse leuke en interessante wandelingen gaan maken of ergens kaas en stroopwafels gaan kopen. Dit is het eindpunt van deze gewone wandeling.

De droom die het jaar deed diggelen

Elk nieuw jaar probeer ik, liever dan het formuleren van goede voornemens, een positief gevoel zo lang mogelijk vast te houden. Maar een vervelende droom, meteen al in de eerste volle nacht van het nieuwe jaar, heeft die poging op wrede wijze verijdeld. Een oorzaak aanwijzen voor deze brutale inmenging in mijn leven is net zo moeilijk als voorspellen hoe vaak Jan Nagel terugkeert bij 50PLUS. Feit is dat ik was vergeten de kamerthermostaat terug in de automatische stand te zetten, waardoor de hele nacht de temperatuur in huis gelijk was aan die van een gezellige avond waarop je het slapen gaan zo lang mogelijk uitstelt. Misschien wakkerde die aangename temperatuur het vuurtje van mijn fantasie aan. Die draaide namelijk op volle kracht, net als de cv-ketel. 

In mijn droom was er al van alles gebeurd toen als volgend programmapunt de verjaardag van mijn oudste broer aan de orde kwam. Omdat hij alles al had, bedacht zijn oudste dochter iets leuks. Nu is het zo dat mijn oudste broer tijdens zijn leven in materieel opzicht best wel wat ontbeerde, zijn gezin had niet veel te makken. Dat het hem in mijn droom aan niets ontbrak, duidt er op dat het hem nu in de hemel goed vergaat. Dat stelt gerust. Zijn dochter bedacht dat het leuk zou zijn om een fanfareorkest te laten aanrukken, om 14.00 uur precies. 

Twee uur in de middag, ik had dus nog alle tijd om in het museum enkele klusjes uit te voeren. Maar dat bleek een misrekening. De ellende begon al bij het ontvangen van de timmerman voor het bespreken van noodzakelijk onderhoud. Maar eerst een bak koffie natuurlijk. 

Het koffieapparaat lekte. Gelukkig was ik in een slagvaardige stemming. Ik  besloot het meteen te repareren en beende naar de werkruimte. Daar bleek het licht kapot te zijn. Nieuwe lamp indraaien dus. Om die in het donker te kunnen vinden had ik de zaklantaarn nodig. Die lag weer niet op zijn plek. Een gevoel van een mislukkende dag begon manifest te worden. 

Alles duurde te lang. Alles wat ik pakte ging kapot. Na een tijdje zei de timmerman, het wachten zat, dat hij nu echt door moest naar een andere afspraak. Hij vertrok. Mijn tijd begon inmiddels ook op te raken. Ik besloot de boel de boel te laten en naar het huis van mijn broer te gaan. 

Aan de achterzijde van het museum, waar mijn fiets stond, verliet ik het pand. Donders. Nu was het mijn fietssleutel die mij tartte. Vergeten! Door de achterdeur kon ik niet meer naar binnen. Om bij de voorkant te komen moest ik nog wel een eindje stiefelen. Op die omweg werd ik vervolgens afgeleid door een dolende die de weg vroeg waarna ik – ook dat nog – zelf verdwaalde. Ik herkende helemaal niets meer. Gouda was een andere stad geworden. Boedapest? Berlijn? Google Maps moest uitkomst bieden.

Mijn mobiel! Die lag ook in het museum. Almaar nerveuzer liep ik van hot naar her in de hoop herkenningspunten te vinden. Het onrustige gevoel in mijn buik transformeerde naar paniek. Toch slaagde ik erin na geruime tijd de vooringang van het gebouw te vinden. Opgelucht keek ik op mijn horloge. Half drie. Die fanfare kon ik op mijn buik schrijven. Ik stortte in.

Bezweet werd ik wakker. De wekker wees acht uur. In bed blijven wilde ik niet langer. Ik ging naar de keuken. Verdoofd ruimde ik de vaatwasser uit. 

2 januari 2021. Voor dit jaar heb ik geen enkele verwachting meer.

Het Damegambiet

Anya Taylor-Joy als Beth Harmon in The Queen’s Gambit

Het was het jaar 1972. Boris Spasski en Robert Fischer begonnen in Reykjavik aan een match om de wereldtitel schaken. Rob en ik stonden tegelijkertijd in Den Haag aarzelend op de drempel van de grotemensenwereld. Die match in IJsland bleek precies het zetje te zijn dat wij nodig hadden om over die drempel te geraken. Natuurlijk zouden ook wij 24 partijen gaan spelen omdat wij ineens beseften topschakers te zijn! 

We waren aan elkaar gewaagd. Dat kon je zien aan onze onderlinge resultaten in de dam-, schaak- en strategocompetities die vriend en klasgenoot Hans in de weekeinden bij hem thuis organiseerde. We wisten heus wel dat onze leeftijdgenoten naar de discotheek gingen zoals werd verwacht van opgroeiende jongeren. Wij hadden echter serieuzere zaken aan ons hoofd. Dat was althans onze uitleg. In werkelijkheid hadden wij veel te veel gevoelens van onzekerheid om ons slagvaardig te kunnen begeven in een uitgaansleven met onbekende meisjes naar wie we weliswaar smachten maar voor wie wij tevens vrees hadden. Nee, ons testosteron lieten wij exploderen op de borden.

Verwijzingen in mijn geheugen naar onze tweekamp werden van het stof ontdaan tijdens het kijken naar The Queen’s Gambit. In deze populaire Netflix-serie worden de elementen van het spelen van schaak op hoog niveau, zoals Rob en ik die in onze beleving speelden, overtuigend in beeld gebracht. Van Morrisons live-album It’s Too Late To Stop Now fungeerde heel treffend als de soundtrack bij onze match die jaren duurde. De Netflix-serie wakkerde ook mijn interesse voor het spel weer aan.

Na de laatste aflevering van The Queens Gambit maakte ik een account op chess.com, neusde er wat rond en ontdekte computers van verschillende speelsterkte die uitdagend op mij wachtten. Ik koos voor Nelson en opende met d2-d4 in de hoop dat het rekenwonder zou kiezen voor het damegambiet. Nelson had andere plannen. Nelson maakte mij daarbij in korte tijd meedogenloos af. Toen ik enigszins hersteld was van deze oorwassing ging ik in alle nederigheid een tweede partij aan. Ik won tot mijn grote opluchting. Deze keer liet ik mij niet gek maken door Nelsons krankzinnig vroegtijdig geschuif met zijn dame. Twee partijen gespeeld, stand 1 – 1. Nu moest ik oppassen, besefte ik, want weer een match van 24 partijen lag op de loer. 

Tussen Nelson en Rob ligt een tijdspanne van bijna een halve eeuw. Door de boeiende Netflix-serie The Queen’s Gambit leek die tijd niet te bestaan.

De futloze maaier

Het handmaaiertje lag al een paar jaar werkloos in de berging te wachten op zijn lotsbestemming. De fut was eruit, het wilde niet meer opgeladen worden. Het apparaat weggooien, dat durfde ik nog niet aan. Het was immers een zomaarcadeau van mijn moeder, gekocht van haar eigen aow-centjes. Ze zag me namelijk een keer het kleine beetje gras in het kleine tuintje achter ons eerste huis met een schaar knippen. Elke andere persoon zou zij bij het zien van dit monnikenwerk keihard hebben uitgelachen, maar haar derde zoon wilde ze de hoon van anderen besparen. Het gaat hier dus niet om zomaar een machientje. 

Op een helder moment dacht ik ineens: zou er niet een batterij in zitten, eentje die je gewoon kunt verwisselen? Er zat namelijk een schroefje in zijn kont en dat kon allicht worden losgedraaid en misschien kon er dan een klepje open. 

Het bleek waar te zijn. Een laadruimte openbaarde zich waarin een accupack was gestopt. Het was een geel, chemisch pakketje dat met twee draadjes was verbonden met de motor. Die draadjes konden los. Met een beetje zoeken op internet bleek een nieuwe batterij gewoon te kunnen worden besteld! Ik moest na deze ontdekking met schrik terugdenken aan de kruimeldief die ik lang geleden wel had weggegooid in verband met oplaadmoeheid. Dat apparaat was misschien helemaal niet op, maar lag het werkweigeren aan een batterij die moest worden vervangen.

Ik dacht ook aan mijn vader, mijn niet altijd succesvol voorbeeld bij klusjes in huis. Zelf wisselde hij onhandigheid af met vernuftige oplossingen, die zo eigen zijn aan Indische mensen. Nooit wist je bij hem op welke manier een probleem zou worden opgelost. Zou hij wel in de accuval getrapt zijn en het apparaat hebben weggegooid? Heel waarschijnlijk niet, maar om een andere reden. 

Bij ons thuis werd namelijk niet snel iets weggegooid, mijn ouders hadden immers het jappenkamp meegemaakt. Zij waren jarenlang gedwongen om heel zuinig te doen met de schaarse spullen die ze het kamp in mee mochten nemen. Ook leerden zij er vindingrijk te zijn. 

Deze eigenschappen lijken doorgegeven te zijn aan de tweede generatie. En daarom had ik die handmaaier natuurlijk nog. Ik was bereid om hem desnoods met een verlengsnoer te gebruiken in de tuin. Maar dat hoeft nu niet meer.

Zojuist, inmiddels vele jaren en tuintjes verder, heb ik enkele randjes van ons nieuwe grasveld geschoren met de herboren handmaaier. Het geratel als dat van een naaimachine klonk vertrouwd in de oren, de grassprietjes zegen als mikadostokjes neer. 

Mijn ouders in de hemel keken misschien wel tevreden naar beneden. En heel misschien ook hoorde ik ze tussen het geratel door tegen elkaar zeggen: hebben we toch nog iets bereikt bij die jongen.