De Giro van 2021 versus die van 2020

Dat Egan Bernal (24) de Giro van 2021 won was volgens verwachting. De tegenstand zou moeten komen van Simon Yates (28) en Remco Evenepoel (21). Aan de laatste kleefden wel wat onzekerheden. Bernal, de Tourwinnaar van 2019, was dit jaar weer op topniveau na zijn slechte seizoen van 2020. Feest vieren en een rugblessure blokkeerden toen zijn prestaties.

Voor het begin van de Giro van 2021 wachtte een tweetal vragen op antwoord. De Giro van het jaar daarvoor,  verrassend gewonnen door Tao Geoghegan Hart, wierpen deze op. Hart werd toen gelegenheidskopman omdat Geraint Thomas al na de derde etappe uitviel. Hart won op regelmatige wijze de Giro, mede dankzij het beulswerk van tijdrijder Rohan Dennis in de beruchte twintigste etappe. Maar de Girowinst van 2020 zou op voorhand betwist moeten worden door Geraint Thomas, Remco Evenepoel en Wilco Kelderman. Evenepoel echter raakte eerder in dat korte coronawielerseizoen zwaar geblesseerd en kon daardoor zijn debuut niet maken in zijn eerste grote grote ronde. Voor hem in de plaats werd Almeida kopman. De jonge Portugees reed vervolgens verrassend 15 etappes in de roze trui. Kelderman, de onbetwiste kopman bij Team Sunweb, loste daarna Almeida af voor het roze. Toen gebeurde er in de twintigste etappe iets raars. Kelderman kreeg een inzinking en tot verbazing van velen werd hij niet gesteund door de ploeg. Zijn teamgenoot Jay Hindley, die ook kort stond in het klassement, mocht zijn eigen gang gaan en won de etappe. Hij kwam daardoor met  dezelfde tijd als Hart in de leiderstrui. Keldermans beperkte het verlies nog tot 1’35”. Dat was echter te veel om in de afsluitende  goed te maken. 

Nu komen de vragen. Is Hindley inderdaad zo sterk dat hij toen het vertrouwen van de ploegleiding verdiende? En de andere kwestie: wie wordt de kopman bij Deceuninck – Quick Step, nu Remco Evenepoel hersteld lijkt van zijn zware blessures maar nog geen wedstrijdkilometers heeft gereden?

Het antwoord op de eerste vraag is duidelijk. Hindley was nog maar een schim van de voorgaande editie en startte zelfs niet meer in de veertiende etappe. Het antwoord op de andere vraag ligt wat gecompliceerder. Al in het begin verloor Almeida kostbare minuten waardoor Evenepoel vanzelf de kopman werd. Maar ook Evenepoel verloor tijd, in de graveletappe (etappe 11), waarna duidelijk werd dat een podiumplaats in zijn eerste grote ronde niet meer haalbaar was. Hij startte niet meer in de achttiende etappe door een val in de etappe daarvoor. Almeida echter werd steeds sterker en vocht zijn weg terug naar een zesde plaats in het eindklassement. Hij was misschien wel de sterkste renner in de derde week en heeft zeer zeker zijn prestatie van het vorig jaar bevestigd.

De nummers 1 en 3 van het podium van 2020 namen niet deel. Hart en Kelderman kiezen beiden voor de Tour.

Een gewone Goudse wandeling

Omdat Gouda aan de Hollandse IJssel ligt kun je er een rivierwandeling maken. Toch zijn er maar weinigen die zich hiertoe laten verleiden. Gouda is namelijk voor velen de stad van Erasmus en Coornhert, St. Jans-kerk en Stadhuis of, zoals stadsmarketeers het willen, kaas en stroopwafels. Hier doen we op deze wandeling echter niets mee. We maken gewoon een onbeduidend voettochtje. Begin- en eindpunt illustreren dat veelzeggend. De tocht begint onder hoogspanningskabels en eindigt op een loopplank.

Daar waar de Voorwillenseweg uitkomt op de Goejanverwelledijk steek je deze dijk over om het smalle fietspad te volgen richting de rivier. In een flauwe linkse bocht naar Haastrecht bevindt zich rechts een bankje. Hier begint de wandeling.

Je gaat er rechtsaf, over een onverhard pad behept met kale bulten als acné in een pubergezicht. Je kuiert er enkele honderden meters in de uiterwaarden tussen sportvelden en rivier. Aan de andere kant van het water zie je oudere huisjes al dan niet verscholen in ruig groen. Een enkele boot ligt er aangemeerd. Je voelt je, lopend over dat hobbelige graspad, teruggezet in de tijd. Met wat goede wil kun je zeggen dat het schilderachtig is. Hierna loopt het pad dood op een hek van aannemersbedrijf Van Ooijen. Daarom kun je beter iets eerder de oever verlaten om tussen de petanquevereniging en een honkbalveld in naar de eerder gekruiste Goejanverwelledijk te lopen.

Over die dijk loop je door naar het westen en steek je de Goverwellesingel over. Links, na de hairclub van Marna, verrijzen straks schitterende nieuwbouwwoningen. Maar voor je daar aan toe bent, passeer je eerst een verwilderd en rommelig perceel, een stukje niemandsland waar het lijkt of er onlangs  een wervelstorm heeft gewoed. Verbaas je een moment over de gammele woonboot die erachter voor anker ligt, als stil protest tegen de aanwezigheid van de smetteloze nieuwe huizen van de buren. Nog even doortippelen en je arriveert bij de waaiersluis, een belangrijk punt in het stroomgebied. Tot hier is de Hollandse IJssel gekanaliseerd, daarna is het een echte rivier met het ritme van eb en vloed. 

Bij de sluis neem je bij voorkeur het verborgen pad langs de stroom. Je wandelt dan naast begraafplaats de IJsselhof aan deze zijde en tegenover kapitale villa’s aan gene zijde van de rivier. Die huizen aan de overkant, die zijn van een andere categorie dan die nieuwe woninkjes die je eerder bent gepasseerd. Dit is volume onder architectuur met aanlegsteigers en bootliften! Die zijn nog gebouwd met guldens, de bewoners  zijn al lang geleden geslaagd in het leven. Nog steeds loop je langs de IJsselhof over het geheimde paadje dat straks afbuigt, weer naar de dijk toe. Nogmaals beloop je de Goejanverwelledijk, nu richting de Haastrechtse brug. Je moet daar een drukke weg oversteken, maar dat gaat niet lukken zonder tijdrovende omtrekkende bewegingen te maken. Want de verkeerslichten zijn niet berekend op wandelaars. Maar als je de situatie goed kent, zorg je dat je enkel tientallen meters voor de brug een smal pad naar de oever neemt. 

Daar ligt aan het begin in de berm het gedicht Aan de dijk van Leo Vroman, waar ik verder niets over zeg want dit is een gewone wandeling. Toch wil ik wel even bij Leo Vroman stil staan. Vroman is ook een bekende Gouwenaar, die hier en daar in de stad wordt geëerd, zo ook ter hoogte van de waaiersluis, waar twee woontorentjes vernoemd zijn naar Leo en Tineke. Dat vergat ik te melden. Het gedicht Aan de dijk markeert het begin van het struinpad dat je onder de brug door leidt naar het eindpunt van de wandeling, de aanlegkade. Dan heb je het wel gehad. 

Let op de loopplank waar je overheen loopt. Hier was ooit de ingang naar de Oosthaven en Westhaven, toen vaartuigen nog vanaf de Hollandse IJssel het centrum van Gouda konden bereiken. Die toegang is in verband met de deltawerken, die ook verantwoordelijk zijn voor de waaiersluis, weggemoffeld onder een lading beton. Vanaf  hier kun je diverse leuke en interessante wandelingen gaan maken of ergens kaas en stroopwafels gaan kopen. Dit is het eindpunt van deze gewone wandeling.

Jesús Manzano, reiniger van het Tourpodium

Je hoort wel eens een somber mens beweren dat je na afloop van de Ronde van Frankrijk nooit weet wie er heeft gewonnen. Ik heb dat eens gecheckt en geconcludeerd dat die bewering overdreven is. Het lijstje winnaars van wie de overwinning is afgepakt telt slechts drie namen: Armstrong, Landis en Contador. Riis hoort er eigenlijk ook bij, maar hij bezat een vooruitziende blik en was met bloeddoping een early adopter; zijn case verjaarde. Contador hoort er dan weer niet op als je zijn hilarisch verhaal over het eten van een besmette entrecote van een Baskische slager gelooft. Dan gaat het alleen nog maar om Armstrong en Landis. Van dat duo is Armstrong is met zijn zeven overwinningen op rij (1999-2005) de grootste maar ook vuigste kampioen. Die unieke serie is hem dan ook afgenomen. Dat kan hij gerust klokkenluider Jesús Manzano verwijten. 

Manzano was een wielrenner bij Kelme, een Spaanse wielerploeg die een ware dopingwerkplaats bleek te zijn. Manzano was ook degene die door doping mijn eigen klassement in een wielerspelletje verpestte. Dat gebeurde in de zevende etappe van de Tour van 2003. Ik zat mij te verkneukelen toen ik mijn troef Manzano in het begin van die etappe aan de voet van de beklimming van de Col de Portes er met Virenque vandoor zag gaan. Niemand anders had Manzano in zijn Tourploeg opgenomen. Maar ik had opgelet en opgemerkt dat hij op 19 juni van dat jaar solo de vierde etappe van de Ronde van Catalonië won. Ik wist dat dit een gouden tip was waarmee je spelletjes kunt winnen en noteerde zijn naam. Maar mijn genot duurde kort. Als bij toverslag zakte Manzano’s tempo in, hij begon op de klim te zwalken en viel tenslotte flauw in de berm. Het voor hem onbekende middel dat hij die morgen toegediend had gekregen, kende een verkeerde uitwerking. Het droogde hem uit. In kritieke toestand werd hij per helikopter vervoerd naar het ziekenhuis. 

Manzano raakte daarna in onmin met zijn ploeg over de gedwongen injecties met onbekende middelen, het was niet eens door epo verrijkt bloed en al helemaal niet zijn eigen. Toen hij later in het seizoen tijdens de Vuelta met een vrouw in bed werd betrapt, was dat voor Kelme een welkome aanleiding om hem te ontslaan. Manzano’s frustratie groeide als een courgette in een volkstuintje en ziek van het milieu klapte hij over de dopingpraktijken uit de school. Een enkele andere renner volgde aarzelend zijn voorbeeld en daarna nog meer. Het balletje begon te rollen. De verborgen epo-praktijken werden gestaag uit de doeken gedaan. 

De bekentenis van Manzano werd door de wielrenners niet in dank afgenomen, hij doorbrak immers de omerta. Een klokkenluider maakt zich nooit populair. Mijn frustratie over mijn geflopte tour was inmiddels veranderd in een milde mentale pijn die langzaamaan plaats maakte voor respect voor de klokkenluider Jesús Manzano.

Nooit meer werd een Tourwinnaar zijn zege ontnomen.

De Buru-tetralogie van Pramoedya Ananta Toer

Toen ik naar de middelbare school ging en nog heel veel moest leren, ook al dacht ik als puber de wijsheid al in pacht te hebben op basis van enkele lukraak gelezen inzichten, wist ik nog niet hoe weinig ik wist en dat mijn kennis ten opzichte van alles wat nog geleerd kon worden steeds kleiner werd door het voortschrijdende inzicht dat het opdoen van kennis leidt tot nog meer vragen. Ik dacht bijvoorbeeld dat wij Nederlanders – of moet ik zeggen zij Nederlanders, want mijn eigen positie hierin is niet duidelijk omdat ik door mijn afkomst ook van de andere kant ben – het best goed hebben gedaan in Nederlands-Indië. Dit ontkennen is ook niet goed mogelijk want wij (of zij maar ik hou hier nu maar over op) hebben toch maar een goede infrastructuur aangelegd en het volk enige welvaart en zelflerend vermogen bijgebracht en misschien ook een geringe mate van welzijn om het maar van de positieve kant te bezien. Maar al deze goede zaken verrichtten wij er niet omdat wij het zo goed voor hadden met de inlanders, dat we uit filantropie een volk aan de andere kant van de wereld gunden om te stijgen op de welvaartsladder. 

Het was puur eigenbelang. 

Avonturierschap en handelsgeest stuwde ons over de oceanen en bracht ons op kusten waarachter zich een schat aan specerijen en grondstoffen bevond die wij er zonder enige gêne weghaalden om te verhandelen en er rijk, heel erg rijk van te worden. Al die wegen en spoorlijnen die wij er aanlegden waren in de eerste plaats bedoeld om het transport van al deze waardevolle spullen van de ondernemingen, plantages en mijnen het land uit te voeren. Omdat alles voortdurend in beweging is, dus ook hoe we terugkijken naar het verleden, ben ik langzaamaan anders gaan kijken naar al het moois dat wij in de kolonie hebben verricht. 

Het was mooi vooral voor ons. 

Aan zo’n relativerende blik dragen de boeken van Pramoedya Ananda Toer, die met zijn romancyclus de Buru-tetralogie naar de koloniale samenleving kijkt met de ogen van de inlander, enorm bij. Dat waarover Multatuli al begon te vertellen, namelijk over de ongelijke verhoudingen binnen de kolonie, las ik nu beschreven door een Javaan, vormgegeven in een mooi verhaal, althans de eerste twee delen, waarin het huwelijk tussen Minke en Annelies een hoofdrol speelt om de rechtsongelijkheid en de standenmaatschappij te illustreren, want aan de tweede helft van deze tetralogie moet ik nog beginnen. Ik lees over ongelijkheid en discriminatie, zaken waarvan ik natuurlijk allang op de hoogte was, maar die nu pas goed duidelijk worden. Het is als het verschil tussen horen en luisteren, kijken en zien, weten en beseffen. 

Dat is de grote kracht van de boeken van Pramoedya Ananta Toer.

The Last Exit – Still Corners

Het is als toverspel op The Last Exit van Still Corners. Ze klinken als een band maar zijn een duo. Tessa Murray levert haar stem en Greg Hughes bespeelt alle instrumenten. Samen vormen ze een compleet team, zoiets als voetbalclub VVV. Denk daar Murray in de rol van spits Giakoumakis en Hughes in die van alle andere spelers. Op de bühne staan anderen ze bij.

Murray’s schoonheid hypnotiseert, maar ook het fonkelende gitaarspel van Hughes. In de liedjes wordt Murray voortdurend omsingeld door een vracht aan gitaren die uit alle hoeken tevoorschijn lijken te komen. Het geeft het album een relaxte sfeer, je wilt wegduiken in een bioscoopstoel, want onwillekeurig komen ook beelden op van Wim Wenders film Paris Texas.

Je kunt deze muziek gerust verstrooiende indie noemen. Zelf noemen ze hun sound desert noir. Je vangt nu eens een fragment op à la The Cure, dan weer als van Ry Cooder of van die gitarist van Chris Isaak. Maar ook, door de omfloerste stem van Murray, van Mazzy Star. Luister zelf maar zonder je om een etiket te bekommeren. The Last Exit is een album dat naar warme dagen doet verlangen.

Blue Herons – Karl Blau & The World of Dust

Thuiskomst – Ida Gerhardt

Kort geleden maakten wij een wandeling langs de Lek. Lopend over de dijk vingen wij een stevige wind. In de polder hadden wij een uur eerder al een bui over ons heen gekregen. Het deerde ons niet. Het verlangen naar ruimte en lucht won het van deze onbeduidende ontberingen. 

We naderden Schoonhoven, ons begin- en eindpunt. Links van ons schoven schepen geruisloos voorbij.  Rechts van ons ontdekten wij verrassend een uil. Hij zat rustig op het dakje van een kleine schuur, het was net of hij de boten telde. 

De uil, de geruisloos voorbij glijdende schepen en de stad aan het water, ik moest aan Ida Gerhardt denken. Waren we een tiental kilometers zuidelijker gaan wandelen, dan heette de rivier de Waal en was de stad Gorinchem, haar geboorteplaats. Ida Gerhardt breng ik altijd in verband met het water. Geboren in Gorkum, getogen in Schiedam, aan de Nieuwe Waterweg. Ook woonde zij in Kampen, waarlangs de IJssel stroomt, en in Eefde, aan het Twentekanaal.

Het weidse water was voor Gerhardt altijd nabij. Daardoor kwam het als decor voor in enkele van haar gedichten. Zoals in het gedicht Thuiskomst, waarin zij de verstilde  en rustieke sfeer bij het ouderlijk huis schetst: een roodborstje dat nestelt bij de vlier, zwaluwen die langs scheren, een schip dat traag voorbij zeilt.

Toch heeft zij ook enige tijd in Bilthoven gewoond, ver van het water, op de Utrechtse Heuvelrug. Ook al was dat langer dan een halve eeuw geleden, iemand laat altijd sporen na. Maar je moet er wel open voor staan. Haar verblijf moet voelbaar zijn geweest voor Stefan Breuer (The World of Dust), die enkele jaren geleden naar dit plaatsje verhuisde. Hij stuitte er op haar gedicht Thuiskomst toen hij inspiratie zocht voor een nieuw lied. Het gedicht hielp hem bij het componeren van de song The Life of Gods

Dit lied staat nu op een single, een zogenaamde split 7”, waar op de andere kant een nummer van de Amerikaanse zanger Karl Blau staat. Breuer en Blau kennen elkaar.  Karl Blau ken ik ook. Ik zag hem een keer optreden tijdens het festival Take Root (2016). Hij was getooid met een cowboyhoed. Desondanks was hij innemend. Blau bleek een sympathiek mens te zijn en over een goede stem te beschikken.

Blau groeide op op het voormalige eiland Samish, dat Nederlanders ergens in de negentiende eeuw hadden ingedijkt om landbouwgrond te winnen. Het werd zo een schiereiland, verbonden met het vasteland van de staat Washington en wel op zo’n manier dat het van bovenaf het beeld geeft van een reiger.

Je geboortegrond, je woonomgeving en de beelden die ze oproepen, het gaf de naam aan deze single van Stefan Breuer en Blau: Blue Herons.

Het bovenstaande beseffend en daaraan toegevoegd de wetenschap dat Stefan Breuer een enthousiast collagekunstenaar is, die ook de hoes van Blue Herons heeft ontworpen, dat Slighty Salted, de bijdrage van Karl Blau, een aanstekelijke song is die een hommage verwoordt aan zijn voormalige thuisomgeving en dat The Life of Gods, de song van Stefan Breuer, een bijzonder lied is over zowel zijn oude als zijn nieuwe woonomgeving, en dat de geest van Ida Gerhardt een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het lied, dit alles maakt van de split 7” single Blue Herons van Stefan Breuer en Karl Blau een unieke muziekuitgave.

https://tinyroomrecords.bandcamp.com/album/blue-herons

Copperhead County rockt southern op debuutalbum Brothers

Continental Europe CECD 87

De eerste akkoorden van het album Brothers zetten je heel even op het verkeerde been. Je herinnert je ineens Last Train to Clarksville van The Monkees, een kunstmatige muziekgroep uit de late zestiger jaren. Maar de band die je hier bezig hoort is echt en de trein voert je niet naar Clarksville maar zuidelijker: naar staten als Georgia en Alabama. Dit is het terrein van de Southern Rock, een muziekstijl die stevig leunt op dominante gitaren en gruis klinkende zang. Het is muziek die gemaakt wordt door stoere bands als Lynyrd Skynyrd en The Allman Brothers, waarbij lang haar een noodzakelijke voorwaarde lijkt om het te kunnen maken. Al deze kenmerken zijn van toepassing op Copperhead County, een nieuwe band van Nederlandse bodem. 

De fundamenten van het geluid van Copperhead County worden gevormd door Robert van Voorden (gitaar) en Jordy Duitscher (orgel), die de band hebben opgericht. Corvin Silvester is als zanger onmisbaar. In zijn zang vindt hij de juiste balans tussen zingen en schreeuwen. Sinds kort maakt Marja Boenders deel uit van het gezelschap op bas. Ze verrichtte al eerder hand-en-spandiensten als achtergrondzangeres. Alex Stolwijk drumt.

Het debuutalbum Brothers van Copperhead County verscheen in 2020 en het leed meteen zwaar onder de beperkingen van het coronavirus. Niets was meer mogelijk. Geen albumpresentatie en geen optredens, terwijl je als nieuwe band enthousiast in de startblokken staat. Is er iets frustrerender dan een uitgestelde eerste keer?

De tien nummers op Brothers vormen tezamen een interessant debuutalbum. De kwaliteit is constant, alle nummers komen uit eigen koker. Voor de ouderen onder ons zal het geluid vertrouwd klinken, een houvast in deze onzekere tijd. Maar met nostalgie heeft het niet te maken, wel met een voortzetting van de goede dingen uit het verleden. Alleen het nummer Wide Plains heeft iets met nostalgie te maken, het hunkeren naar een tijd die voorbij is. Het is een uitzondering op het album, mede door het lang volgehouden akoestische geluid.

De gitaar van Robert van Voorden is dominant. Daar is niets mis mee, hij verstaat zijn vak. Het orgel houdt zich behoorlijk gedeisd, het biedt mandekking aan de gitaar. Maar je hoopt op een stiekeme uitbraak, zoals dat op Pacific Street even gebeurt. Je wil meer, à la Bill Payne bij Little Feat of dichter bij huis Pascal Lanslots bij Phil Bee’s Music. De achtergrondzangeressen zingen met verve hun partijen, ze zitten wel iets verstopt in de productie. Ik stel mij zo voor dat het geluid live nog beter tot hun recht komt. Dat wordt geheid een feestje waar carnavalvierders hun vingers bij aflikken. Maar ach, laat eerst maar die corona van de voorgrond verdwijnen. Zo lang dat nog niet gebeurt, moeten we ons in onze thuisisolatie vermaken met de studioversie van Brothers. Dat is geen straf hoor, maar een troost.

Lievelingsnummer is Brothers. Not Even the Wind is trouwens ook niet te versmaden. En zeker weten, bij een volgende draaibeurt doemen er weer andere favorieten op!

De droom die het jaar deed diggelen

Elk nieuw jaar probeer ik, liever dan het formuleren van goede voornemens, een positief gevoel zo lang mogelijk vast te houden. Maar een vervelende droom, meteen al in de eerste volle nacht van het nieuwe jaar, heeft die poging op wrede wijze verijdeld. Een oorzaak aanwijzen voor deze brutale inmenging in mijn leven is net zo moeilijk als voorspellen hoe vaak Jan Nagel terugkeert bij 50PLUS. Feit is dat ik was vergeten de kamerthermostaat terug in de automatische stand te zetten, waardoor de hele nacht de temperatuur in huis gelijk was aan die van een gezellige avond waarop je het slapen gaan zo lang mogelijk uitstelt. Misschien wakkerde die aangename temperatuur het vuurtje van mijn fantasie aan. Die draaide namelijk op volle kracht, net als de cv-ketel. 

In mijn droom was er al van alles gebeurd toen als volgend programmapunt de verjaardag van mijn oudste broer aan de orde kwam. Omdat hij alles al had, bedacht zijn oudste dochter iets leuks. Nu is het zo dat mijn oudste broer tijdens zijn leven in materieel opzicht best wel wat ontbeerde, zijn gezin had niet veel te makken. Dat het hem in mijn droom aan niets ontbrak, duidt er op dat het hem nu in de hemel goed vergaat. Dat stelt gerust. Zijn dochter bedacht dat het leuk zou zijn om een fanfareorkest te laten aanrukken, om 14.00 uur precies. 

Twee uur in de middag, ik had dus nog alle tijd om in het museum enkele klusjes uit te voeren. Maar dat bleek een misrekening. De ellende begon al bij het ontvangen van de timmerman voor het bespreken van noodzakelijk onderhoud. Maar eerst een bak koffie natuurlijk. 

Het koffieapparaat lekte. Gelukkig was ik in een slagvaardige stemming. Ik  besloot het meteen te repareren en beende naar de werkruimte. Daar bleek het licht kapot te zijn. Nieuwe lamp indraaien dus. Om die in het donker te kunnen vinden had ik de zaklantaarn nodig. Die lag weer niet op zijn plek. Een gevoel van een mislukkende dag begon manifest te worden. 

Alles duurde te lang. Alles wat ik pakte ging kapot. Na een tijdje zei de timmerman, het wachten zat, dat hij nu echt door moest naar een andere afspraak. Hij vertrok. Mijn tijd begon inmiddels ook op te raken. Ik besloot de boel de boel te laten en naar het huis van mijn broer te gaan. 

Aan de achterzijde van het museum, waar mijn fiets stond, verliet ik het pand. Donders. Nu was het mijn fietssleutel die mij tartte. Vergeten! Door de achterdeur kon ik niet meer naar binnen. Om bij de voorkant te komen moest ik nog wel een eindje stiefelen. Op die omweg werd ik vervolgens afgeleid door een dolende die de weg vroeg waarna ik – ook dat nog – zelf verdwaalde. Ik herkende helemaal niets meer. Gouda was een andere stad geworden. Boedapest? Berlijn? Google Maps moest uitkomst bieden.

Mijn mobiel! Die lag ook in het museum. Almaar nerveuzer liep ik van hot naar her in de hoop herkenningspunten te vinden. Het onrustige gevoel in mijn buik transformeerde naar paniek. Toch slaagde ik erin na geruime tijd de vooringang van het gebouw te vinden. Opgelucht keek ik op mijn horloge. Half drie. Die fanfare kon ik op mijn buik schrijven. Ik stortte in.

Bezweet werd ik wakker. De wekker wees acht uur. In bed blijven wilde ik niet langer. Ik ging naar de keuken. Verdoofd ruimde ik de vaatwasser uit. 

2 januari 2021. Voor dit jaar heb ik geen enkele verwachting meer.

‘Lichter dan ik’ en ‘De njai’, een prachtig stel!

Of het door het coronavirus komt weet ik niet. Maar dit jaar heb ik meer boeken gelezen dan de jaren ervoor. Uitstekende boeken ook, zoals Grand-Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer, wat mij betreft het hoogtepunt van de afgelopen decennia. Samen met de Max Havelaar staat het nu onbedreigd bovenaan op mijn lijst met boeken die meegenomen dienen te worden naar het onbewoonde eiland. Dat eiland is niet het overbevolkte Java.

Java is het decor van een ander uitmuntend boek, Lichter dan ik van Dido Michielsen. Het speelt zich af in de negentiende eeuw. Haar debuutroman verhaalt over het leven van Isah, een inlandse vrouw die een relatie begint met een Hollandse officier en met hem twee dochters krijgt. Het klinkt als het begin van een mooi sprookje en zo ziet Isah het in haar naïviteit ook . Maar ze vergeet dat ze laag op de maatschappelijke ladder staat en dus nauwelijks rechten heeft in de klassenmaatschappij van het Nederlands-Indië van toen . Zij wordt weggestuurd als de officier op verlof naar Nederland gaat om zijn toekomstige bruid op te halen. Isahs dochters worden haar ook nog eens afgenomen; de twee meisjes krijgen in een pleeggezin een betere toekomst dan Isah ooit had. Zo verging het vele inlandse vrouwen. Isah was er eerder in het verhaal al voor gewaarschuwd.

Wat het boek interessant maakt is het vertelperspectief. Het verhaal wordt verteld door Isah en dus niet vanuit een Nederlandse of Indische invalshoek. Hierdoor wordt je als lezer nauwer betrokken bij de keuzes die Isah, of zulke vrouwen in het algemeen, moet maken en hoe zij de diverse vernederingen ondergaat. De superieure houding van de witte Nederlander en zijn laatdunkende ideeën over de autochtone bevolking worden nauwgezet opgetekend. Die inlanders moeten ons Nederlanders immers dankbaar zijn voor al het goede dat wij in de kolonie hebben gepresteerd, toch?

Lichter dan ik is niet bedoeld als aanklacht tegen de koloniale overheerser. Het schetst scherp het leven van de vrouwen die voor alle indo’s de oermoeder zijn. Want de lichtere kleur van de indo’s – of de donkerder kleur, het is net van welke kant je het bekijkt – vindt zijn oorsprong in het donkerbruin van de inheemse bevolking.

De geschiedenis van de inlandse vrouwen in relatie tot de witte Nederlander heeft Reggie Baay eerder uitvoerig vastgelegd in De njai: het concubinaat in Nederlands-Indië (2008). De scope van dit boek is ruimer, want het vertelt ook over het ontstaan van een koloniale samenleving in Nederlands-Indië, die sinds de opening van het Suezkanaal (1869) pas goed op gang kwam. Hij presenteerde zijn boek op de Pasar Malam Besar met een door hem zelf ingerichte tentoonstelling over de njai. Ik kocht daar zijn boek en vergat vervolgens dat ik dat deed.

Het toeval wil dat ik dit jaar geïnteresseerd raakte in de njai toen ik mijn overgrootmoeder herontdekte. Zij was immers van Molukse afkomst en dus mijn oermoeder. Ik vroeg mij af hoe zij en mijn overgrootvader elkaar ontmoetten (en keurig trouwden!) en hoe de onderlinge verhoudingen waren. Om daarover in die tijd meer te weten te komen moest ik dus De njai gaan lezen. In plaats van naar de boekenkast te lopen fietste ik naar de lokale boekhandel. Daar raakte ik in gesprek met een boekenverkoopster die eveneens van Indische afkomst is. Zij prees mij Lichter dan ik aan.

Beide boeken, De njai en Lichter dan ik, heb ik nu achter elkaar gelezen. Dat is dus puur toeval, maar daardoor kon ik ontdekken dat ze een unieke combinatie vormen die ik enthousiast aanbeveel. Ze zijn als een perfect huwelijk, waarin de partners op gelijke voet hun waardevolle bijdrage leveren.

Het Damegambiet

Anya Taylor-Joy als Beth Harmon in The Queen’s Gambit

Het was het jaar 1972. Boris Spasski en Robert Fischer begonnen in Reykjavik aan een match om de wereldtitel schaken. Rob en ik stonden tegelijkertijd in Den Haag aarzelend op de drempel van de grotemensenwereld. Die match in IJsland bleek precies het zetje te zijn dat wij nodig hadden om over die drempel te geraken. Natuurlijk zouden ook wij 24 partijen gaan spelen omdat wij ineens beseften topschakers te zijn! 

We waren aan elkaar gewaagd. Dat kon je zien aan onze onderlinge resultaten in de dam-, schaak- en strategocompetities die vriend en klasgenoot Hans in de weekeinden bij hem thuis organiseerde. We wisten heus wel dat onze leeftijdgenoten naar de discotheek gingen zoals werd verwacht van opgroeiende jongeren. Wij hadden echter serieuzere zaken aan ons hoofd. Dat was althans onze uitleg. In werkelijkheid hadden wij veel te veel gevoelens van onzekerheid om ons slagvaardig te kunnen begeven in een uitgaansleven met onbekende meisjes naar wie we weliswaar smachten maar voor wie wij tevens vrees hadden. Nee, ons testosteron lieten wij exploderen op de borden.

Verwijzingen in mijn geheugen naar onze tweekamp werden van het stof ontdaan tijdens het kijken naar The Queen’s Gambit. In deze populaire Netflix-serie worden de elementen van het spelen van schaak op hoog niveau, zoals Rob en ik die in onze beleving speelden, overtuigend in beeld gebracht. Van Morrisons live-album It’s Too Late To Stop Now fungeerde heel treffend als de soundtrack bij onze match die jaren duurde. De Netflix-serie wakkerde ook mijn interesse voor het spel weer aan.

Na de laatste aflevering van The Queens Gambit maakte ik een account op chess.com, neusde er wat rond en ontdekte computers van verschillende speelsterkte die uitdagend op mij wachtten. Ik koos voor Nelson en opende met d2-d4 in de hoop dat het rekenwonder zou kiezen voor het damegambiet. Nelson had andere plannen. Nelson maakte mij daarbij in korte tijd meedogenloos af. Toen ik enigszins hersteld was van deze oorwassing ging ik in alle nederigheid een tweede partij aan. Ik won tot mijn grote opluchting. Deze keer liet ik mij niet gek maken door Nelsons krankzinnig vroegtijdig geschuif met zijn dame. Twee partijen gespeeld, stand 1 – 1. Nu moest ik oppassen, besefte ik, want weer een match van 24 partijen lag op de loer. 

Tussen Nelson en Rob ligt een tijdspanne van bijna een halve eeuw. Door de boeiende Netflix-serie The Queen’s Gambit leek die tijd niet te bestaan.