Gepalaver over de al dan niet mislukte multiculturele samenleving is aan mij niet besteed. De gemixte samenleving is van alle tijden. Daarin probleemloos met anderen verkeren heeft vooral te maken met goede omgangsvormen en jezelf openstellen voor anderen. Als je een botte Hollander bent, zul je altijd blijven botsen met anderen. Daartegenover staat dat iemand nooit met anderen kan botsen als die zich verschuilt in eigen etnische kring. Kom naar buiten, verkeer met elkaar en gedraag je normaal.
Ik ben een Indo, er stroomt gemengd bloed door mijn aderen. Die vloeistof is een mix van Europees en inlands bloed. Inlands van inlander, in de betekenis van oorspronkelijke inwoner van Nederlands-Indië, het groene eilandenrijk dat nu Indonesië heet.
Op mengbloedjes wordt neergekeken. Marion Bloem legt wat dat betreft het trapjesdenken in haar nieuwe boek Indo haarfijn uit. Daarnaast fluistert men in extreemrechtse kringen wel eens met luide stem over een zuiver ras, ook dat nog. Maar door de aderen van Wilders en Baudet stroomt wel degelijk inlands bloed. Neerkijken of opkijken, ik kijk liever verder.
Zo wil ik momenteel weten, vroeger interesseerde het mij niet zo, wat voor bloed nu precies door mijn aderen stroomt. Nu, dat ‘precies’ kan ik wel vergeten. Want de ouders van mijn moeder zijn ook beiden Indo en om verder terug in haar stamboom te kunnen gaan heb ik te weinig informatie.
Over mijn vaders kant weet ik wel wat af. Zijn vader, mijn opa dus, was een zuivere Hollander, een Batavier zegt Alfred Birney. Die kant is duidelijk afgebakend en kent geen verrassingen. Zijn moederskant is exotischer. De ouders van zijn moeder vormden een bijzonder verbond tussen een Duitser en een Molukse.
Die Molukse vrouw komt van Saparua, een eiland van de Molukken. Zij was een sterke persoonlijkheid en een goed voorbeeld van het succes van de missie, want het protestants-christelijk geloof speelde een grote rol in haar leven. De Bijbel vergezelde haar op haar levensweg, die voerde van Saparua naar Padang Panjang op Sumatra, de bakermat van mijn familie in feite, en daarna naar Bandung op Java. Deze Molukse trouwde met een Duitser die een of andere functie vervulde op het treinstation van Padang Panjang. Hun trouwdatum, waarover in de familie geheimzinnig werd gedaan alsof er iets te verbergen viel, zou ergens in 1916 liggen. Dit is interessant, want als dat waar is, zou dat – o schande – betekenen dat het huwelijk voltrokken werd nadat alle acht kinderen waren geboren. Dan had deze vrouw dus lange tijd de status van njai.
Ook op zulke vrouwen werd in die tijd neergekeken. Dat neerkijken kon op grote schaal plaatsvinden, want de njai stond op de laagste tree van de sociale trap. Maar ja, de Europeaanse mannen, die zonder vrouw naar de Oost vertrokken, moesten toch op de een of andere manier hun hormonaal gestuwde energie kwijt zien te raken. Daarin werd in de regel door een inlandse vrouw voorzien. Zij sliep op een matje naast de tuan basar en baarde zijn al dan niet bedoeldnageslacht. Het kwam wel voor hoor, dat vrouw en kinderen erkend werden en dat er werd getrouwd. Hoe het nu precies zat tussen mijn overgrootvader en overgrootmoeder weet ik echter niet, ik heb ze niet gekend. Het kan natuurlijk best liefde op het eerste gezicht zijn geweest. Maar het lijkt erop dat ze lange tijd in concubinaat leefden. De waardering voor de njai is nu overigens de goede kant op aan het kantelen. Zij wordt gezien als de oermoeder van de Indo’s. Mijn overgrootmoeder is, zo bezien, de oermoeder van mijn familie.
Tijdens het WK voetballen van 2010 scoorde Giovanni van Bronckhorst in de halve finale een bloedmooi en o zo belangrijk doelpunt. Nu begrijp ik dat ik op dat moment zo vervuld van trots was. Ik heb immers 12,5% Moluks bloed door mijn aderen stromen. Giovanni en ik zijn bloedbroeders!