Tuttenwas

Halverwege de negentiger jaren beëindigde ik mijn beroepsbestaan als kantoorklerk om huisman te worden. Ons eerste kindje kondigde zich toen aan en voor mijn vrouw en mij begon een volgende, nog onbekende levensfase. Met mijn nieuwe rol had ik geen moeite. Integendeel, ik vond het prettig om eens met dingen bezig te zijn waarvan het nut zonneklaar was. Ik maakte de flessenvoeding, verschoonde luiers en deed het huishouden en dat alles op een manier die de goedkeuring van mijn moeder kon wegdragen. Ik zong zelfs kinderliedjes, niets was mij te gek. 

Ik was nog amper twee jaar aan het tutten met ons eerste kind toen de geboorte van een tweeling mijn functioneren flink op de proef zou stellen. Kennelijk was ik die eerste twee jaren in mijn nieuwe beroep op een relaxte wijze doorgekomen, ook al voelde dat heel anders. Nu moest bij wijze van spreken alles in drievoud gebeuren. Toen kreeg ik pas goed door wat voor een geweldige managers en planners de huismoeders altijd al geweest zijn. Met dit compliment geef ik mijzelf natuurlijk ook een grote veer in de kont, volgens mijn moeder zaliger geheel verdiend. 

De prille kinderjaren was een periode van doorgaan, doorbijten en vechten tegen de klok. Met het verstrijken van de tijd veranderde de taken, maar een ding bleef een constante: de dagelijkse was. Al die kleine sokjes, rompertjes en onderbroekjes, door mij al snel een tuttenwas genoemd, te drogen hangen was een intensieve kerntaak met veel intrinsieke yin yang yoga. 

Maar er was natuurlijk meer te doen in het huishouden. Vanzelf ontwikkelde zich een tabelletje in mijn hoofd waarin bij elke activiteit de tijdsduur werd gegeven; mijn ervaring met tijdverantwoordingssytemen in het verleden werkte nu in mijn voordeel. Een enkele keer zag ik op de klok dat de tijd mij nog de ruimte gunde voor een klusje van vijf minuten alvorens  naar school te gaan. Hup, daar sprong mijn virtueel tabelletje in beeld. Ik kon nog net even de was ophangen! Ik stoof naar zolder, pakte het bakje met knijpers en boog mij over wasmand en wasrek. Maar als het om een tuttenwas bleek te gaan, dan zat er niets anders op dan weer naar beneden te stuiven en de kinderen in hun jasjes en schoentjes te wurmen. Geen tijd immers. Als het winter was dan had ik die vijf minuten hard nodig om naast het veteren van zes schoentjes en het dichtknopen van drie jasjes  ook nog dertig vingertjes in handschoentjes te wringen en drie stuks sjaal om de tere halsjes te gorden. 

Aan dat alles stond ik mijmerend te denken toen ik vandaag de dagelijkse was ophing. Nu, zo’n 25 jaar verder, gingen er alweer allemaal fijne kledingstukken door mijn handen. Dat had te maken met de terugkomst van twee dochters naar het ouderlijk huis. In een kwart eeuw tijd leek er niets veranderd. Toch was er wel degelijk veel veranderd. Kinderen die terugkeren zijn natuurlijk eerst weggeweest. En een terugkomst impliceert een ingrijpende verandering in hun leven. Opa’s en oma’s zijn heengegaan. De euro kwam en internet werd sneller. 

De wereld veranderde. Maar de was bleef een onveranderlijk ankerpunt in mijn leven.