Of het door het coronavirus komt weet ik niet. Maar dit jaar heb ik meer boeken gelezen dan de jaren ervoor. Uitstekende boeken ook, zoals Grand-Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer, wat mij betreft het hoogtepunt van de afgelopen decennia. Samen met de Max Havelaar staat het nu onbedreigd bovenaan op mijn lijst met boeken die meegenomen dienen te worden naar het onbewoonde eiland. Dat eiland is niet het overbevolkte Java.
Java is het decor van een ander uitmuntend boek, Lichter dan ik van Dido Michielsen. Het speelt zich af in de negentiende eeuw. Haar debuutroman verhaalt over het leven van Isah, een inlandse vrouw die een relatie begint met een Hollandse officier en met hem twee dochters krijgt. Het klinkt als het begin van een mooi sprookje en zo ziet Isah het in haar naïviteit ook . Maar ze vergeet dat ze laag op de maatschappelijke ladder staat en dus nauwelijks rechten heeft in de klassenmaatschappij van het Nederlands-Indië van toen . Zij wordt weggestuurd als de officier op verlof naar Nederland gaat om zijn toekomstige bruid op te halen. Isahs dochters worden haar ook nog eens afgenomen; de twee meisjes krijgen in een pleeggezin een betere toekomst dan Isah ooit had. Zo verging het vele inlandse vrouwen. Isah was er eerder in het verhaal al voor gewaarschuwd.
Wat het boek interessant maakt is het vertelperspectief. Het verhaal wordt verteld door Isah en dus niet vanuit een Nederlandse of Indische invalshoek. Hierdoor wordt je als lezer nauwer betrokken bij de keuzes die Isah, of zulke vrouwen in het algemeen, moet maken en hoe zij de diverse vernederingen ondergaat. De superieure houding van de witte Nederlander en zijn laatdunkende ideeën over de autochtone bevolking worden nauwgezet opgetekend. Die inlanders moeten ons Nederlanders immers dankbaar zijn voor al het goede dat wij in de kolonie hebben gepresteerd, toch?
Lichter dan ik is niet bedoeld als aanklacht tegen de koloniale overheerser. Het schetst scherp het leven van de vrouwen die voor alle indo’s de oermoeder zijn. Want de lichtere kleur van de indo’s – of de donkerder kleur, het is net van welke kant je het bekijkt – vindt zijn oorsprong in het donkerbruin van de inheemse bevolking.
De geschiedenis van de inlandse vrouwen in relatie tot de witte Nederlander heeft Reggie Baay eerder uitvoerig vastgelegd in De njai: het concubinaat in Nederlands-Indië (2008). De scope van dit boek is ruimer, want het vertelt ook over het ontstaan van een koloniale samenleving in Nederlands-Indië, die sinds de opening van het Suezkanaal (1869) pas goed op gang kwam. Hij presenteerde zijn boek op de Pasar Malam Besar met een door hem zelf ingerichte tentoonstelling over de njai. Ik kocht daar zijn boek en vergat vervolgens dat ik dat deed.
Het toeval wil dat ik dit jaar geïnteresseerd raakte in de njai toen ik mijn overgrootmoeder herontdekte. Zij was immers van Molukse afkomst en dus mijn oermoeder. Ik vroeg mij af hoe zij en mijn overgrootvader elkaar ontmoetten (en keurig trouwden!) en hoe de onderlinge verhoudingen waren. Om daarover in die tijd meer te weten te komen moest ik dus De njai gaan lezen. In plaats van naar de boekenkast te lopen fietste ik naar de lokale boekhandel. Daar raakte ik in gesprek met een boekenverkoopster die eveneens van Indische afkomst is. Zij prees mij Lichter dan ik aan.
Beide boeken, De njai en Lichter dan ik, heb ik nu achter elkaar gelezen. Dat is dus puur toeval, maar daardoor kon ik ontdekken dat ze een unieke combinatie vormen die ik enthousiast aanbeveel. Ze zijn als een perfect huwelijk, waarin de partners op gelijke voet hun waardevolle bijdrage leveren.