Adieu
Een lied van afscheid
Het is hartje zomer. Na een bijna tropisch warme aprilmaand had de natuur besloten dat het zo niet door kon gaan. Het werd daarna een ouderwets Hollandse zomer.
De natuur had nog een ander besluit genomen. Dat was de reden dat wij hier waren.
Een volle aula. Het publiek is gemêleerd met grote verschillen in leeftijd, huids- en haarkleur.
Voor het decor zijn acht mannen bezig zich op te stellen. Stuk voor stuk bejaarden, allen diep in de tachtig. Het zijn veteranen die het leven nog hebben weten vast te houden, ook al kostte dat soms veel strijd.
Hun voorman zet nog even snel de puntjes op de i.
‘We beginnen met adieu mon ami.'
De zeven anderen knikken met instemming. Woorden zijn niet nodig. Ze begrijpen mekaar, voelen mekaar aan.
‘En na de laatste regel zingen we luid: adieu.'
‘Dus we eindigen met adieu, ‘ zegt een ander voor de zekerheid.
Het moet duidelijk zijn, er mag geen ruimte bestaan voor twijfel. Zo zijn ze het gewend. Duidelijke afspraken en kordaat handelen.
‘Dan begin ik nu met adieu, ja?’ spreekt de voorman af. Ze zijn er klaar voor.
Daar staan zij, opgesteld in linie, bij de kist. Fier de rug recht, voor zover dat mogelijk is. Acht mannen die allen de zelfde ervaring delen: hun verblijf op de KMA in Bandung, zesenzestig jaar geleden. Zesenzestig jaar, bijna een mensenleven, een tijdsbestek langer dan een briljanten bruiloft.
Verhuisd naar Nederland zochten zij elkaar weer op. Zij vonden mekaar jaarlijks terug op de KMA-reünie, decennia lang. Tot er een tijdstip aanbrak dat zij de reünie overleefden. Vanaf dat merkwaardige moment zagen zij elkaar alleen nog maar op afroep als er weer een envelop met een zwarte rand met de post werd bezorgd. Met een mengeling van schrik en berusting openden zij dan de envelop. Wie zou het deze keer zijn? In de meeste gevallen wisten ze het wel, ze hielden mekaar in de gaten, ze waren verbonden.
Een paar dagen later waren zij aanwezig bij de rouwdienst. Dan zongen zij het lied dat zij vroeger gewend waren te zingen ter afsluiting van de jaarlijkse reünie. Nu met iets andere woorden omdat de gelegenheid dat verlangde. Het lied dat bij hen hoorde, hen verbond zoals dat eerste jaar op de KMA.
Maar veel meer hadden zij gemeen en met elkaar doorstaan: de korte strijd tegen de Japanners in 1942, het verblijf in de Japanse krijgsgevangenkampen, de strijd in Nederlands-Indië tot aan de overdracht van Indonesië, de boottocht naar Nederland, de aanpassing aan het vaderland. Dit gemeenschappelijk verleden maakte hun band steeds hechter naarmate de jaren verstreken, naarmate hun aantal steeds kleiner werd.
Weer stonden zij gegroepeerd bij een kist. Deze keer waren zij acht man sterk, een volgende keer zullen het er zeven zijn.
Zij waren zich dat bewust, de aanwezigen ook. Dat maakte het moment zo bijzonder.
Het lied klonk. De maat klopte niet altijd, de ene stem droeg verder dan de andere. Hun gezang klonk breekbaar en groots door onvolmaaktheid.
Adieu mon ami, adieu
Adieu mon ami, adieu
Quand on est si bien ensemble
Quand on est si bien ensemble
Devrait on, devrait on, devrait on
Jamais se... quitter
Adieu
Stilte.
Een daverend applaus zou op zijn plaats zijn in andere omstandigheden, maar bij deze gelegenheid zou het klinken als een valse noot.
In stilte lopen de kameraden terug naar hun eigen plek tussen het publiek. Geschuivel van voetstappen en zachte geritsel van kleren worden overstemd door gekuch. Ergens snuit iemand de neus. Een enkele snik klinkt door de ruimte.
Het lied was afgelopen, het was weer eens gezongen.
Maar wat het publiek hoorde was meer dan een afscheidslied. Buiten de woorden van het lied om klonk een ander lied. Een lied met een ongeschreven tekst, onhoorbaar voor de oren, slechts waarneembaar met het hart.
Het ging die middag vooral om dat andere lied dat zij lieten horen, alleen door er te zijn en te zingen voor een kameraad die er niet meer was.
Jamais se quitter, adieu.
[12 november 2007]