Het weer was zacht, deze zondagmorgen in november. Een warme verrassing waar je eigenlijk niet meer op rekent als je eerder in het seizoen al een keer autoruiten ijsvrij hebt gekrabd. Op de polderweggetjes bij de Reeuwijkse Plassen namen daarom veel wandelaars deze buitenkans waar om verse buitenlucht in hun longen te zuigen. De joggers onder hen, zoals wij, hijgden het net zo hard weer uit.
Ons tempo lag iets lager dan gebruikelijk. Dat viel mij op, maar ik zei er niets van. Ik ben immers degene die meeloopt met haar en niet andersom. Na een half uur zwoegen zei ze opeens dat ze even wilde gaan lopen, een pauze inlassen. Ik vond het een goed idee. Mijn gedachten tijdens ons rondje wezen immers ook in die richting.
De afgelopen tijd ging aan ons voorbij alsof we in de Python zaten, de topattractie van de Efteling. Alles gebeurde in sneltreinvaart, met ups en downs. Er waren ook gebeurtenissen waarvan wij helemaal ondersteboven raakten. Dat beïnvloedde nu natuurlijk haar tempo: het herseninfarct van haar vader, de soesa eromheen, het vooruitzicht voor hem van een leven in een rolstoel.
De recente bezoeken aan het revalidatiecentrum waar hij momenteel woont, confronteerden ons zonder enig filter met mindervaliditeit. Je komt er binnen, je ziet de diverse gevolgen van ongevallen en je voelt je bijna bezwaard dat je er zelf zonder enige handicap rond mag lopen. Net als deze ochtend in de polder. Twee of drie mensen in een rolstoel profiteerden eveneens van het mooie weer. Weer dat bezwaarde gevoel als je ze in galop passeert.
Nee, ik vond het best om even in een rustig tempo verder te lopen. Tijdens het rennen dacht ik aan de enkelen in mijn omgeving die onlangs te maken hebben gekregen met een zware ziekte bij een familielid of een vriend. Of bij hen zelf. Aan de drie sterfgevallen van kort geleden. Het besef dat je zelf niets mankeert, dat je misschien zelfs topfit bent. Het was wel goed zo na dertig minuten. Stil staan bij wat je hebt.
[16 november 2008]