|tekstenstek   |wielrennen   |muziek   |indisch   |stukjes   |contact
De niet-moslim op de alun alun
Doe mijn glas maar liever halfvol

Een moslim en een ongelovige met elkaar in gesprek

Op de alun alun van Malang vertoef ik zonder gezelschap te midden van een drom mensen. Het gezin is kort daarvoor uitgewaaierd over het centrum van deze grote stad op Oost-Java. Op dit grote plein zullen we elkaar straks weer ontmoeten, maar zo ver is het nog niet. Ik zit nog even prinsheerlijk tussen vele andere mensen op een soort trap, die cirkelvormig een fontein omsluit met enkele openingen erin om wandelpaden doorgang bieden, als de dikke spaken van een autovelg.

Onwillekeurig kijk ik in de richting van de grote moskee. Ik zie ook de protestantse kerk ernaast staan. Je zou kunnen zeggen dat die kerk in de schaduw van de moskee staat (het glas is dan halfleeg), maar ook kun je vinden dat het mooi is dat twee geloven naast elkaar in vrede kunnen bestaan (het glas is halfvol). Zonder specifieke gedachten tuur ik naar die grote moskee. Eigenlijk heb ik helemaal geen gedachten meer aan het eind van weer een drukke dag op onze vakantie in Indonesië. Strikt genomen geniet ik alleen maar van het moment dat ik even niets met anderen heb te maken.

Een Indonesische man komt naast mij zitten met inachtneming van een gepaste afstand. Ook hij kijkt in alle rust om zich heen. We zijn ons bewust van elkaars aanwezigheid en ik voel een lichte spanning in de lucht hangen. Dan klinkt na een kleine poos toch het onvermijdelijke

'Hello how are you?'

Ik weet dat Indonesiërs het leuk vinden om contact te maken met toeristen, ook om zo hun Engels te oefenen. En eigenlijk vind ik het ook wel leuk om met een autochtoon te praten en op deze wijze wat meer over de persoon en zijn land te weten te komen. Natuurlijk zeg ik

'very fine, thank you',

waarna hij in mijn richting opschuift en we enkele algemeenheden uitwisselen.

Dan vraagt hij mij of ik moslim ben. Deze vraag wordt mij wel vaker gesteld, in Nederland door mannen van wie ik vermoed dat zijzelf moslim zijn. Hetzelfde geloof schept immers een band. Maar ik ben geen moslim, ook al lijk ik op een Turk of Marokkaan. Ik ben een Indische Nederlander, met grote neus, zonder geloof. Als ik ontkennend antwoord, krijg ik altijd een teleurgestelde reactie waarna de wegen zich rap scheiden. Aan een ongelovige valt immers geen eer te behalen. Ik ga er echter niet om liegen. Ook niet tegen deze man, met zijn gezellig postuur, olijke ogen en toegankelijke glimlach.

'Nee, ik ben geen moslim.'

Deze man keert mij niet zijn rug toe. Hij vindt het interessant en zijn nieuwsgierigheid wint het van een eventuele teleurstelling. Hij vraagt mij wat dan wel mijn godsdienst is. Ik kijk even in de richting van de protestantse kerk, maar bezwijk niet voor de verleiding het voor hem aannemelijke antwoord te geven. Ik blijf volharden in de waarheid.

'Ik heb geen geloof.'

Zijn ogen groeien tot het formaat van de schoteltjes onder een espressokopje. Lachend wendt hij zijn gezicht af en slaat zich op zijn bovenbeen.

'Unbelievable!'

Hij lacht om het voor hem onvoorstelbare, een grinnikend geluid klinkt dat ik herken van enkele ooms van mij die voor zo’n lach over het vereiste gezellige postuur beschikken. Niet geloven, dat kan gewoonweg niet. In Indonesië staat immers in de grondwet dat iedereen een geloof móet hebben. Dat vind ik dan weer onvoorstelbaar.

Onvermijdelijk begint er een discussie over de schepping van de wereld en de gedachte dat er een grotere macht moet zijn. Zijn betoog probeer ik te temperen met enkele onbeholpen opmerkingen over het eigen ontwikkelingsvermogen van de aarde en het schamele dat ik weet over de evolutietheorie van Darwin. Het doet er niet al te veel toe. Ik geloof niet en dat kan de man zich niet voorstellen.

Hij komt met voorbeelden aanzetten over heikele situaties en wat ik dan in mijn nood zou doen. Stel je bent op een groot schip, midden op de oceaan en het schip dreigt te zinken. Wie vraag je dan om hulp?

Niemand natuurlijk. Als ik reddeloos verloren ben dan aanvaard ik mijn lot en ga ik ten onder. Toch antwoord ik niet te gretig en graaf eerst in mijn geheugen. Ben ik ooit in netelige situaties geweest dat ik iemand om hulp moest roepen, vraag ik mij af? Algauw weet ik het antwoord. Heel veel jaren geleden kwam dat inderdaad af en toe voor, dat ik iemand te hulp moest roepen. Ik was toen wel erg klein en afhankelijk.

'Mijn moeder.'

Nu worden zijn ogen zo groot als de borden in het hotel waarop wij de rijstmaaltijd scheppen. Zijn lach klinkt als een bulder die pas aan de andere kant van de fontein in de grond smoort. Hij slaat mij op mijn schouder, zo’n goede grap heeft hij in lange tijd niet gehoord. Ik geniet van zijn hilarische reactie. We praten over de regels om een goed leven te kunnen leiden. Ik zeg dat ik daarvoor geen regels nodig heb van welke godsdienst dan ook, ik doe het met mijn opvoeding, gekregen van mijn ouders, op school en van de volwassenen die het zo nu en dan nodig vonden om mij op de vingers te tikken. Hij luistert. Zo ver van elkaar verwijderd zijn we toch heel dicht bij mekaar uit gekomen. Wel of geen geloof, we zijn in de eerste plaats mens toch?

In de verte zie ik de anderen op de alun alun terugkomen van hun boodschappen. We nemen afscheid, geven mekaar de hand en kijken elkaar diep in de ogen. Ik weet niet meer of we het toen hebben uitgesproken, want niet alles hoeft te worden gezegd. Er bestaan immers diverse manieren van communiceren. Maar in het aanschijn van die moskee voelden wij beiden dat het glas halfvol is.

[30 januari 2016]

Tekstenstek
tekstbureau voor tekst en webstek