Dit stukje gaat niet over de dood. Integendeel. Het gaat over het vitale deel van de Randstad. Want zonder het Groene hart kun je dit stukje Nederland als verloren beschouwen. Niet vanuit economisch oogpunt, maar met betrekking tot de kwaliteit van het leven. Want dat is het dilemma: de eeuwige strijd tussen welvaart en welzijn.
Ook al wordt er voortdurend geknabbeld en geknaagd aan de zoom van het Groene hart, nog steeds kun je uren dolen in de polder zonder te stuiten op enig spoor van welvaart. Eigenlijk zijn de mogelijkheden van dat dolen er in de loop der tijd alleen maar op vooruitgegaan. Boeren hebben stukjes van hun land beschikbaar gesteld aan het belang van de wandelaar bij doorgaande paden. Zo heeft er beetje bij beetje een netwerk van wandelpaden kunnen ontstaan.
Laatst maakten wij een wandeling in de vierhoek die gevormd wordt door de dorpen Haastrecht, Vlist, Polsbroek en het buurtschap Hoenkoop. We kwamen die dag vreemd genoeg geen andere wandelaars tegen op onze lentewandeling. Het is dus nog steeds mogelijk om in de dichtbevolkte Randstad een wandeling zonder filegevoel te maken. Dat is een geruststellende gedachte. Maar misschien waren de anderen wél op de hoogte van de aanwezigheid van broedende zwanen die een vrije doorgang beletten.
Rondom het eerste nest dat wij tegenkwamen op onze voettocht was nog net genoeg ruimte over om er met een boog omheen te kunnen lopen. Maar bij het tweede nest sloeg de broedende zwaan alarm. Onder vijandig geblaas zette zij haar vleugels op. Ik kon nog net een glimp opvangen van de schat die zij bewaakte onder haar warme buik: een flink aantal joekels van eieren. Passeren was onmogelijk.
Gelukkig stond aan de andere kant van de sloot de man met de zeis klaar. Al van afstand zagen wij hem zijn instrument wetten. Een tafereel dat de sfeer ademde van Het Bureau van J.J. Voskuil. We groetten hem. Hij beantwoordde onze groet en wees vervolgens op het gevaar van die broedende zwaan.
Toen het duidelijk werd dat wij het nest niet zonder kleerscheuren konden passeren mochten wij over zijn land de wandeling voortzetten. We moesten dan wel aan de andere kant van de sloot zien te komen; de overgang was met prikkeldraad afgesloten. Maar hij loodste ons vriendelijk tussen de afrastering door.
Een vorige keer, zei hij, had hij een groepje wandelende vrouwen aan hun lot overgelaten. Zij moesten de lange weg over de kaai terug afleggen. Was dat de consequentie geweest van het negeren van de medemens, vroeg ik mij af?
Op een vorige wandeling hadden wij een lam het leven gered. Het riep vanuit een sloot om hulp en wij alarmeerden de boer. Die trok hem er zo uit, dat hadden wij ook gekund. Wisten wij, stadse mensen, veel.
Wat ik maar zeggen wil: dit stukje ging over leven.
[10 mei 2008]