Aan beide kanten van het weggetje naar de kaasboerderij waren de bomen gekapt. Dat viel mij eigenlijk niet meteen op, totdat ik ineens de lage stronken in de berm opmerkte. Daar waren sporen van verse kap zichtbaar, er had iets groots gestaan. Maar het was vooral de vorm van de restjes boom die mijn aandacht trok: de stronken waren hol van binnen.
De stadsmens in mij vroeg zich af of bomen altijd hol van binnen zijn. Waarom zou dat eigenlijk niet zo zijn? Kabouters moeten er in kunnen wonen, net als de eekhoorntjes. Maar anderzijds kun je uit holle bomen niet die mooie lange planken zagen die ik wel eens in de bossen zie liggen. Misschien was het helemaal geen goed teken dat de het binnenste ontbrak.
Ook de bomen aan de andere kant van het pad waren gekapt. Kennelijk werd het boerenweggetje tot voor kort geflankeerd door twee rijen bomen. Ik kon het me in elk geval niet herinneren dus ik kon ook niet beweren dat ik de bomen miste. Hoe zou het perceel er een paar maanden geleden hebben uitgezien? Zou het beeld kenmerkend geweest zijn voor het landschap? Zouden er mensen hebben geprotesteerd tegen de boomkap?
Zo'n protest van stadse mensen kon ik mij goed voorstellen. Er was al zo weinig groen in de stad en als dan nog eens bij een naburige boerderij grondige kap werd gepleegd kregen de stadsmensen al gauw het idee dat boeren geen liefde hebben voor de natuur. Toen ik een keer – ik was zes of zo – de plantsoenendienst bomen zag snoeien en de heg tegenover ons huis, een portiekwoning in een grote stad, grondig zag scheren ervoer ik dat al als een grote misdaad. Maar als je ouder wordt weet je dat verzorging een noodzakelijke voorwaarde is voor gezond blijven.
Ik bestelde een kilootje jong-belegen. De boerin schaafde een plakje kaas af alvorens de goede hoeveelheid aan te snijden. Het smaakte lekker, zei ik. Eigenlijk vond ik dat de kaas nu op zijn lekkerst was. Dat werd beaamd door de vrouw die geduldig op mijn oordeel wachtte. Het bleek om septemberkaas te gaan, gemaakt van de laatste melk, voordat de koeien de weide voor de stal verwisselen. Je kan het gras en de kruiden nog proeven, zei ze. Ik verborg mijn onwetendheid en toverde een neutrale kennersblik op mijn gezicht. Septemberkaas, dat marketingmensen dat nog niet hebben ontdekt!
'De bomen zijn weg,' zei ik tegen de kaasboerin terwijl ze het kilootje voor mij inpakte. Ik probeerde met volle inspanning een eventueel verontwaardigde toon van een stedeling die bomen zag verdwijnen te vermijden.
'Het werd te gevaarlijk, ze waren hol van binnen.'
Zie je wel! Het gaf mij een goed gevoel mijn vermoeden bevestigd te krijgen. Hol van binnen, dat hoort dus niet. En als bomen hol zijn, zijn ze ziek. Dan moet je oppassen voor omvallen.
De klus hadden ze uitbesteed. Het is specialistenwerk en je hebt er zwaar gereedschap voor nodig. Ze waren er een week mee bezig geweest. Een kastanjeboom ging er ook aan, die zat te dicht op de woning.
Dat zal een flinke duit hebben gekost, bedacht ik mij op de terugweg. Groeien is gratis, maar om een eind aan te maken aan het leven van de bomen moesten ze diep in de buidel tasten. Terwijl ik in gedachten verzonken met de kaas in mijn rugzakje tussen de stronken door naar huis wandelde besefte ik dat het bij de mens net andersom is. Je betaalt om maar in leven te kunnen blijven. Die kilo kaas was daar toch maar weer een klein bewijs van.
[22 januari 2013]