Laten we zeggen dat ik een jaar of tien oud was. Dat is in elk geval een veilige leeftijd om een dwaling als die van mij enigszins straffeloos door de vingers te kunnen zien. Maar ik geef onomwonden toe dat mijn gedrag toen beneden alle peil was en ik neem daarvoor dan ook volledig de verantwoordelijkheid. Maar excuses ga ik echt niet aanbieden hoor, want mijn broers hebben mij veel vaker en in veel grotere mate een loer gedraaid. Excuses, ik kijk wel uit.
Ik las in mijn jeugd een spannend jongensboek met de titel Rob Ruyterman en het geheim van de Gouden Vink. Op een gegeven moment speelde omtrent dat boek ineens de eigendomskwestie. Ik weet niet meer hoe dat ter sprake kwam, maar de vraag wierp zich op van wie dat boek nou eigenlijk was, ook al wisten wij kinderen zelf drommels goed wie wat bezat. Maar mijn vader wist dat niet meer. Mijn oudste broer wilde het boek terug hebben om op de plank te zetten en dat vond ik maar stom want hij las niet eens boeken. Ik had het boek wél gelezen en beschouwde het daardoor een beetje als mijn eigendom, maar het was niet van mij.
Mijn vader moest als scheidsrechter spelen. Hij stelde slimme vragen die wij zo goed mogelijk probeerden te beantwoorden. Dat ging mij goed af, mijn broer trouwens ook en mijn vader wist het dus nog steeds niet. Stiekem ging ik er van uit dat mijn vader mijn eerlijkheid niet in twijfel zou trekken. Ik was tot dan toe een voorbeeldig kind, maakte geen problemen en luisterde altijd gehoorzaam naar mijn ouders. Daarentegen had mijn broer al streken uitgehaald en beschikte hij als het ware over een ‘strafblad’. Ik voelde mij sterk in mijn schoenen staan. De beslissing van mijn vader was gezien de omstandigheden de enige juiste: hij oordeelde dat het boek van mij was. Hij kon niet weten dat ik loog.
Ik zag terstond de verontwaardiging op het gezicht van mijn grote broer en voelde mij meteen beroerd. Gevoelens die horen bij list en bedroeg waren mij vreemd en overvielen mij plotseling. Dat voelde niet prettig. De eigendomstrijd had ik weliswaar gewonnen, maar het voelde als een nederlaag. Ik was niet eerlijk geweest, niet tegenover mijn broer, niet tegenover mijn vader maar vooral niet tegenover mijzelf. Dat laatste is onvergeeflijk, want ik had een hoog zelfbeeld. Ik begon mij steeds miserabeler te voelen. Het boek was van mij wees het oordeel uit, maar ik heb er geen plezier meer aan beleefd.
Later, als ik tegenslag ontmoette zoals een verregende vakantie - waar ik overigens vele van kende - dacht ik aan dat moment van zwakte uit mijn jeugd en accepteerde ik de consequenties. Dat gevoel is overigens wel gaan slijten. Nooit meer heb ik gelogen (denk ik). Om mij heen zie ik wel voortdurend anderen liegen. Dat moeten ze zelf weten, maar ik doe daar niet meer aan mee. Ik heb mijn lesje geleerd.
Sindsdien behoren eerlijkheid en integriteit tot mijn corebusiness, ook al loop ik daar niet mee te koop. Behalve nu dan. Mijn bedrog voelt nu niet meer als een last, eerder als een verjaard delict. Het boek zou ik graag willen teruggeven, maar niemand weet waar het is gebleven. Ach, wat haalt het uit. Mijn broer leest zoals ik al zei toch geen boeken.
[28 april 2013]