|tekstenstek   |wielrennen   |muziek   |indisch   |stukjes   |contact

De Surinaamse man

Er was een nieuw jongen komen trainen. Dan moest er dus ook een nieuwe vader zijn die op de zondagmorgen heen en weer pendelde tussen huis en het regionaal trainingscentrum van de volleybalbond. Eerlijk gezegd had ik de vader al gespot. Hij viel mij eigenlijk eerder op dan zijn zoon.

Ineens stond hij langs de kant in de sporthal, een donkere man, baseballpetje op het hoofd, plastic zak in de hand. Zijn sjofele verschijning contrasteerde sterk met die van de andere vaders. Dat waren stuk voor stuk mannen met verstand van volleybalzaken. Bovendien oogden deze mannen ook nog eens fris en sportief. Echte Hollanders. De nieuwe man leek weinig gemeen te hebben met topsport. Hij rook naar knoflook.

De derde of vierde zondag raakten we in gesprek. Meestal breng ik die drie zondagmorgense uren door in de kantine, om wat te werken of te lezen. Soms blijf ik even in de zaal hangen voor een kort praatje. Mijn zoon en ik waren afgelopen zondag aan de vroege kant. De donkere man stond er al. Zij waren ook vroeg. We groetten elkaar, raakten in gesprek. Het duurde ongemerkt die hele zondagmorgen.

Het ging al snel over eten. Hij had het over een gerecht met adjoema peper. Ik keek hem vragend aan?
“Ken jij madam Jeanette?” vroeg hij toen.
“Nou en of”, zei ik, “pittig spul!”
“ Als je dat al heet vind moet je wel een beetje voorzichtig zijn met adjoema”, lachte hij. “Begin gewoon met een klein stukje, wrijf dat fijn in een vijzel - die heb je vast wel in jouw keuken - met een teentje knoflook en wat zout. Ken je die kleine jampotjes?”
Die kende ik.
“Bewaar het in zo' n potje in de koelkast. Dat blijft wel een tijdje goed. Als je het wilt proberen, neem je er een klein beetje van. Maar niet door jouw eten mengen, want misschien is het te heet!”
“Ken je mango?”
Toevallig had ik er een in de keuken liggen. Een bijna rijpe, het groene was er bijna van af.
“Je moet een niet-rijpe hebben, een lekkere donkergroene.”
Er volgde een recept van mango chutney.

Hij sprak over de basis van waaruit hij kookt: pepers, knoflook, zout, kerrie, masala. Over de techniek van het indikken, het toevoegen van water (“niet te vroeg!”), de verschillende soorten vis. Veel ben ik weer vergeten, maar niet dat ik langs het veld stond met water in mijn mond en een roepende maag.

We praatten ook over vrienden- en familiebanden. Hij zorgde voor zijn moeder, haar laatste jaren.

Hij was een keer uitgenodigd voor een verjaardag bij een Hollandse collega. Je mag blijven eten, werd er gezegd. Hij kwam. Er waren andere gasten. Toen het etenstijd werd gingen de andere gasten weg, dat vond hij raar. Hij twijfelde, moest hij nu ook weg gaan? Nee, hij mocht blijven. Als enige. Het werd acht uur, ze waren klaar met eten. Tot zijn grote verbazing kwamen al die gasten terug die voor het eten het huis verlieten. Hij gniffelde.
“Bij ons kom je juist voor het eten. Bij jullie toch ook?”

Dat was een gewetensvraag. Toevallig vroeg ik onlangs aan een klasgenootje van onze oudste of ze bleef mee-eten, het was al rond etenstijd. Het was eigenlijk tegen mijn gewoonte in, bekende ik. De keer daarna stuurde ik datzelfde meisje naar huis, want onze pizza' s waren precies uitgeteld.

Ik antwoordde dat wij aan het verhollandsen zijn.
“Wij lopen dan ook een generatie voor op jullie met de integratie,” zei ik. "Mijn ouders moesten vroeger nog stiekem onder een deken hun Indische pot koken, bang om te worden betrapt door die Nederlandse hospita met dat witte schort voor. Van haar moesten ze aan de aardappelen. Surinamers kwamen later naar Nederland. Het voorwerk was toen al gedaan, zij konden gewoon in de keuken bezig gaan."

Hij beaamde dat. Bij hen werd de gastvrijheid ook minder. Dat zag hij om zich heen. En het plezier van koken en het genoegen van een heerlijk maal nam ook af.

Een gevolg van succesvolle integratie.

[19 april 2010]

Tekstenstek
tekstbureau voor tekst en webstek