|tekstenstek   |wielrennen   |muziek   |indisch   |stukjes   |contact
Saluut aan een broeder

Een hoogbejaarde man, ondersteund door zijn dochter, schuifelt naar de katheder. Zijn wandelstok plaatst hij tegen het spreekgestoelte aan waar hij met langzame gebaren zijn toespraak uit de zak van zijn colbertje haalt. Bedaard vouwt hij de papieren open.

De mensen in de aula wachten geduldig af. Wie kent haast in het gezelschap van de dood?

Deze vriend zal als eerste gaan spreken, voordat de familie het woord overneemt. Die familie, daarmee is hij met zijn eigen gezin nauw verbonden geraakt. In de eerste jaren van hun volwassenheid in Nederlands-Indië leerden de mannen elkaar kennen. Beiden zijn getuige geweest op elkaars huwelijk. Maar daarvoor kenden zij elkaar al van hun diensttijd, eerst de dienstplicht, vervolgens de KMA in Bandung die al snel door de 'verwikkelingen' werd verhuisd naar Garut.

De oorlog brak uit en zij – eerstejaars cadetten – werden meteen op patrouille gestuurd naar Lembang om daar ergens de Ciater-stelling te verdedigen.

Plotseling werd zijn kameraad, de overledene, tijdens de voettocht onwel. Hij moest met hem over zijn schouder de lange weg terug afleggen naar de EHBO-post. Een overlevingstocht waarop regelmatig dekking gezocht moest worden tegen het mitrailleurvuur van Japanse vliegtuigjes. Op zo'n eeuwigdurende terugtocht, met een kameraad over je schouders en allerlei hindernissen op je pad, kan het niet anders dan dat er een onlosmakelijke band gesmeed wordt. Vrienden voor het leven, verbonden door het lot.

Daarom staat hij nu achter de katheder. Hij zal, wil en moet spreken voor zijn onlangs overleden vriend en diens familie. Dat is zijn opdracht, door hemzelf opgelegd. Ach, wie praat er van een opdracht. Wat hij gaat doen is een vanzelfsprekend voor een vriend. Dit is wat je noemt de laatste eer bewijzen.

Zijn stem klinkt ferm en broos tegelijk. Lang is hij aan het woord, hij is het niet meer gewend. De dochter fluistert hem iets in zijn oor en reikt hem een glas water aan. Hij neemt een pauze om te drinken. Helder water, wat een luxe in vergelijking met die overlevingstocht van destijds in de tropen, denkt hij. Dan gaat hij vastberaden verder.

Alle kameraden van toen, de KMA, waren gewoon om bij elkaars dood een afscheidslied te zingen. Maar er is bijna niemand meer over om dit gebruik voort te zetten. Er zijn er teveel heengegaan. Nee, er gaat bij deze plechtigheid niet gezongen worden. Beter is het te stoppen met deze traditie nu nog niet iedereen is overleden. Wie zou er immers moeten zingen bij de kist van de laatste?

Maar toch. Als de man zijn redevoering bijna heeft afgerond heft hij voorzichtig een lied aan. In zijn eentje achter het spreekgestoelte, met zijn kameraad op enkele meters verwijderd en de ogen van meer dan honderd mensen op hem gericht. Het deert hem niet. En als het hem dan toch zou deren dan stapt hij over dat gevoel heen. Waar hebben we het over? Is er iemand anders in de zaal met meer autoriteit dan hij heeft? Dit moet gebeuren, hij zal hier voor een volle zaal het lied zingen dat als troost en eer dient voor een overleden militair.

Dan klinkt zijn stem, breekbaar, vol emotie maar vastberaden.

Old soldiers never die, never die, never die
Old soldiers never die,
They just fade away.

They just fade away...

De laatste regel laat hij zachter klinken. Uitgefaad, zoals het bedoeld is. Een tekening die wordt uitgegumd, waarvan het beeld vervaagt. Net als de tekening vervaagt de stem van de man, gaat over in het niets. Dan keert hij zich naar de kist, gaat zo recht als het hem nog vergund is staan en salueert.

Het is stil. De mensen onderdrukken de neiging om hard te applaudisseren. In de doodse stilte loopt de man terug naar zijn stoel en wordt een met het publiek. Alle ogen zijn niet langer meer op hem gericht. Het gaat ook niet om hem, maar om de overledene. En eigenlijk gaat het nog meer om iets wat universeler is: broederschap.

[12 juni 2012]

Tekstenstek
tekstbureau voor tekst en webstek